"SCISSION A LA FRANCAISE" KAN VOORTAAN BELASTINGVRIJ

Enige tijd terug werd het registratiewetboek aangepast om een vrijstelling voor de "fusion à l’anglaise" mogelijk te maken. Nu wordt in het wetboek inkomstenbelasting een belastingvrijstelling verduidelijkt voor de "scission à la française". Bij dergelijke splitsing krijgt niet de inbrengende vennootschap de nieuwe aandelen, maar de aandeelhouder van die vennootschap. De nieuwe regeling wordt ingevoerd om de reorganisatie van de elektriciteitsmarkt vlotter te laten lopen. Maar elke vennootschap zal er binnenkort een beroep kunnen op doen.

Fusies en splitsingen zullen wel van alle tijden zijn. Die technieken worden veelvuldig gebruikt om groepen te (her)structureren. Een speciale vorm onder de splitsingen is wat een "afsplitsing" wordt genoemd ("scission à la française"). Zoals bij elke splitsing wordt ook bij een afsplitsing minstens een deel van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap A ingebracht in een andere vennootschap B. Vennootschap B geeft daarbij nieuwe aandelen uit om de ontvangen inbreng te vergoeden. Maar het specifieke bij een afsplitsing is dat die nieuwe aandelen niet terechtkomen bij de inbrengende vennootschap A doch bij de aandeelhouders van vennootschap A. De aandeelhouder van vennootschap A zal dus naast de aandelen A tevens nieuwe aandelen B ontvangen. De vennootschap A die enkel een deel van haar maatschappelijk vermogen heeft overgedragen, blijft dus voortbestaan. Zij ondergaat evenwel een vermogensvermindering die gelijk is aan het deel van haar maatschappelijk vermogen dat werd overgedragen aan vennootschap B. Voorheen was dergelijke verrichting op vennootschapsrechtelijk vlak opgenomen onder de afdeling «Inbreng van een algemeenheid of van een bedrijfstak» (art. 174/65 Venn.W.) waar het in wezen om een verrichting gaat die zeer veel gelijkenis vertoont met de gewone splitsing. In het nieuwe Wetboek van vennootschappen is juist daarom de afsplitsing opgenomen onder de met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichtingen (art. 677 W.Venn.).

Geen tak van werkzaamheid

De afsplitsing is echter tot op vandaag niet geregeld in het Wetboek Inkomstenbelastingen 1992. Maar om dergelijke verrichting toch vrij te stellen werd enige tijd terug aan de minister van Financiën gevraagd of de afsplitsing niet zou kunnen vrijgesteld worden van belasting op basis van de bepalingen die in het wetboek zijn opgenomen voor de inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid (art. 46, § 1, 2° W.I.B. 1992; Vraag nr. 2258 van de heer Dirk PIETERS, Kamer, 1998-1999, Beknopt Verslag, 28.4.1999, C803). Maar de toenmalige minister vond van niet. De minister antwoordde dat een afsplitsing niet kan gelijkgesteld worden met een vrijgestelde inbreng van een tak van werkzaamheid. Volgens de minister is in zo’n geval in hoofde van de inbrengende vennootschap niet voldaan aan de cruciale grondvoorwaarde voor het bekomen van belastingvrijstelling. Om die te bekomen moet de overdracht immers worden vergoed met aandelen van de vennootschap die de inbreng ontvangt. A moet dus aandelen ontvangen van B als vergoeding voor de inbreng. In het geval van een afsplitsing worden de nieuwe aandelen niet aan de inbrengende vennootschap zelf toegekend, maar aan de aandeelhouders van deze vennootschap. Dus de inbrengende vennootschap A ontvangt zelf geen vergoeding voor de inbreng die zij heeft gedaan. De aandeelhouder van A ontvangt de vergoeding.

Deze hele problematiek kwam aan bod bij de behandeling van het wetsontwerp houdende wijziging van de wet van 29.04.1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt (Kamer, 2000-2001, 1052/003 DOC 50). In het kader van die wet dient het beheer van het transmissienet voor elektriciteit te worden waargenomen door één enkele transmissienetbeheerder. De neteigenaars dienen aan de netbeheerder, het beheer en de exploitatie van de infrastructuur en uitrusting die het transmissienet vormt, over te dragen. Om de groepsstructuur van de betrokken vennootschappen niet te verzwaren en om te vermijden dat talrijke bodemattesten moeten aangevraagd worden, vergunningen en buitenlandse contracten moeten overgedragen worden, werd via de techniek van regeringsamendementen een fiscale regeling uitgewerkt om deze verrichting belastingneutraal te laten verlopen. Deze fiscale regeling wordt dus uitgewerkt in een erg bijzonder wetsontwerp. Maar de fiscale wijzigingen die in het ontwerp worden geregeld, zijn van algemene toepassing.

In hoofde van de aandeelhouder

Eerst wordt de belastingtoestand van de aandeelhouder-vennootschap van de vennootschap A geregeld die de aandelen van vennootschap B rechtstreeks ontvangt (via een wijziging van art. 45 W.I.B. 1992 van toepassing op aandeelhouder natuurlijk persoon die de aandelen als beroepsinkomen aanwendt en dus ook van toepassing voor een aandeelhouder-vennootschap via art. 183 W.I.B. 1992). De meerwaarden die de aandeelhouder-vennootschap van de vennootschap A ontvangt bij een afsplitsing worden principieel vrijgesteld. In hoofde van die aandeelhouder wordt een wettelijke fictie ingevoerd. De wet gaat ervan uit dat de aandelen die aandeelhouder A bezat van vennootschap A worden geruild tegen nieuwe aandelen B en resterende aandelen A. Uiteraard is de afsplitsing op zich niet voldoende om de meerwaarden vrij te stellen. De traditionele voorwaarden moeten vervuld zijn (zoals ingeschreven in art. 211 W.I.B. 1992). Zo moet de verrichting beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften.

Zijn de in de wet opgenomen voorwaarden niet vervuld, dan zal aandeelhouder A op de vastgestelde meerwaarde belasting moeten betalen. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden naargelang de aandeelhouder A een vennootschap dan wel een natuurlijk persoon is.

In het voorbeeld waarbij een deel van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap A, overeenkomstig een belastbare afsplitsing, overgaat op een vennootschap B, behoudt de aandeelhouder-vennootschap zijn aandelen A en ontvangt daarenboven nieuwe aandelen B. Het liquidatiedividend dat aldus door deze aandeelhouder wordt ontvangen (en waarop in voorkomend geval de DBI-aftrek van toepassing is), wordt dus in de regel bepaald uitgaande van het verschil tussen de werkelijke waarde van deze aandelen B en het deel dat deze aandelen B vertegenwoordigen in de oorspronkelijke aanschaffingsprijs van de aandelen A. Stel dat alle aandelen A bij de aandeelhouder van vennootschap A zijn verworven voor 1000. Stel dat vennootschap A één vierde van haar vermogen inbrengt binnen vennootschap B. De werkelijke waarde van die bestanddelen is 900. Bij een belastbare afsplitsing zal dit leiden tot het belasten van 650 (900 verminderd met één vierde van 1000). Voor zover de voorwaarden daartoe vervuld zijn zal deze 650 kunnen beschouwd worden als definitief belast inkomen (DBI) in hoofde van de aandeelhouder-vennootschap van vennootschap A. Bij een belastingvrije afsplitsing zal elke belasting achterwege blijven. Maar zelfs bij een belaste afsplitsing zal alles nog flink meevallen als de aandeelhouder van vennootschap A kan genieten van de DBI-aftrek.

Is de aandeelhouder van A een natuurlijk persoon die de aandelen van vennootschap A niet gebruikte binnen zijn beroepswerkzaamheid, dan zal dit roerend inkomen onbelast zijn (zie art. 21, 1° W.I.B. 1992). Het gaat immers om een liquidatiebonus die tevens is vrijgesteld van roerende voorheffing (art. 264, eerste lid, 2° W.I.B. 1992). Gaat het om een natuurlijk persoon die de aandelen gebruikte binnen zijn beroepswerkzaamheid, dan lijkt een belastbaarheid waarschijnlijk.

In hoofde van vennootschap A

In hoofde van vennootschap A wordt de afsplitsing eerst principieel belastbaar gesteld. Dat gebeurt door het inschrijven van de techniek van afsplitsing in art. 210 W.I.B. 1992. Maar bij een belastbare afsplitsing zullen de artikelen uit het wetboek die van toepassing zijn bij verdeling van het vermogen (art. 208 en 209 W.I.B. 1992) enkel toegepast worden op het deel van het vermogen van vennootschap A dat is ingebracht bij de verkrijgende vennootschap. Het deel van het maatschappelijk vermogen dat niet wordt overgedragen en waarvan de bestanddelen uiteraard niet zijn verwezenlijkt, blijft buiten het bereik van elke belastingheffing. Het uitgekeerd vermogen moet aangerekend worden op de diverse bestanddelen van het fiscale vermogen. Hoe die aanrekening moet gebeuren bij een verdeling is reeds sinds 1990 opgenomen in art. 209 W.I.B. 1992. De wetgever is daarbij vrijgevig. De aanrekening mag eerst gebeuren op niet te belasten bestanddelen. Zo komt eerst het kapitaal in aanmerking, onmiddellijk gevolgd door de reeds belaste reserves. Wordt meer uitgekeerd dan die twee samen, dan moet geput worden uit vrijgestelde winst. Bij een belaste afsplitsing blijven deze aanrekeningregels logischerwijs overeind. De aanrekening fiscaal kapitaal moet worden bepaald in een verhouding van de werkelijke waarde van het overgedragen maatschappelijk vermogen ten opzichte van de totale werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen van de overdragende vennootschap juist vóór de afsplitsing. In de mate waarin nadien de aanrekening volledig kan worden toegewezen op belaste reserves, zal de vennootschapsbelasting uitsluitend verschuldigd zijn op de meerwaarde gerealiseerd op de in vennootschap B ingebrachte bestanddelen.

Vervolgens wordt via een nieuwe paragraaf in art. 211 W.I.B. 1992 de techniek van afsplitsing vrijgesteld als aan de typische voorwaarden ingeschreven in dat artikel wordt voldaan. De belangrijkste werd al aangestipt: de verrichting moet beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften. Daarnaast dienen nog drie voorwaarden vervuld te zijn. De verkrijgende vennootschap moet een binnenlandse vennootschap zijn. Tevens moet de verrichting verwezenlijkt worden conform het wetboek van vennootschappen. De inbreng moet tenslotte vergoed worden met nieuwe aandelen die daartoe worden uitgegeven. Bij afsplitsing zal deze laatste voorwaarde steeds vervuld zijn.

Het zou de bedoeling zijn de hele regeling met terugwerkende kracht in werking te laten treden vanaf 06.02.2001. Dat is immers ook de dag waarop het nieuwe Wetboek van Vennootschappen in werking is getreden. Het fiscale luik van het wetsontwerp is artikelsgewijs intussen unaniem op 24.04.2001 goedgekeurd in de Kamercommissie voor het Bedrijfsleven.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 25 mei 2001.