BIJ FRAUDE KAN DE FISCUS ZEVEN JAAR TERUGGAAN IN DE TIJD

Tot voor kort kon de fiscus bij fraude vijf jaar teruggaan in de tijd binnen het wetboek inkomstenbelastingen. Eind vorig jaar werd die termijn op de valreep uitgebreid tot zeven jaar.

In het kader van de strijd tegen de fiscale fraude heeft de programmawet van 22 december 2008 ( verschenen in het Belgisch Staatsblad op 29 december 2008) belangrijke wijzigingen aangebracht aan de verjaringstermijnen in het Wetboek Inkomstenbelastingen.

De normale verjaringstermijn is drie jaar. In de personenbelasting begint die termijn te lopen op 1 januari van het aanslagjaar. Voor het inkomstenjaar 2005, aanslagjaar 2006 begint de driejarige verjaringstermijn dus te lopen op 1 januari 2006 en eindigt ze op 31 december 2008. Voor vennootschappen begint de termijn van drie jaar te lopen op het einde van het boekjaar. Als een vennootschap zijn boekjaar afsloot op 30 juni 2006, loopt de verjaringstermijn af op 30 jui 2009.

Op die termijn bestaat een belangrijke uitzondering bij fraude. Dat veronderstelt dat een belastingplichtige met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden een inbreuk heeft gepleegd op de regels van het wetboek.

aanwijzingen

Tot voor kort werd de verjaringstermijn dan uitgebreid met twee jaar, tot vijf jaar. De voorwaarde is wel dat de fiscus dan over aanwijzingen beschikt dat de belastingplichtige fraude heeft gepleegd. De fiscus moet evenwel geen klare bewijzen hebben. Het is voldoende dat hij over elementen beschikt die wijzen in de richting van belastingontduiking. Zo kan de fiscus bij een fiscale controle tijdens de normale driejarige termijn vaststellen dat de belastingplichtige onregelmatigheden heeft begaan, waarvan de fiscus vermoedt dat ze al langer aan de gang zijn. Indien de feiten ernstig genoeg zijn dat zij belastingontduiking inhouden, kan de fiscus aan de belastingplichtige te kennen geven dat hij van de bijkomende termijn van twee jaar gebruik wenst te maken.

De fiscus moet uiteraard ook hard maken dat het effectief om belastingontduiking gaat. Dat houdt in dat de feiten zo ernstig moeten zijn dat ze strafrechtelijk sanctioneerbaar zijn. Dat wil niet zeggen dat eerst een strafrechtelijke veroordeling moet volgen. Het feit dat daartoe grond bestaat, is voldoende. De overtreding moet in elk geval begaan zijn met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden. Er is dus een frauduleuze intentie vereist. Dat de Belgische staat is benadeeld, is dus op zich onvoldoende. Overtredingen die hun oorsprong vinden in gewone nalatigheid, materiële vergissingen, onjuistheden te goeder trouw en een goede, ernstig onderbouwde interpretatie van de wet maken geen belastingontduiking uit. De fiscus moet aantonen dat de belastingplichtige doelbewust bedrieglijke handelingen heeft gesteld.

De programmawet van eind vorig jaar brengt de extra termijn van twee op vier jaar. Personen kunnen in 2009 nog aangepakt worden voor het aanslagjaar 2003. Voor vennootschappen waarbij een boekjaar samenvalt met kalenderjaar kan de fiscus bij fraude nog teruggaan tot boekjaar 2002. Bij boekjaren die niet gelijklopen met het kalenderjaar moet telkens zeven jaar geteld worden vanaf de eindeboekjaar-datum.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 13 januari 2009.