MINIMUM VAN 5000 KILOMETER NIET TOEPASSELIJK VOOR ZELFSTANDIGEN

De Belg houdt van auto’s. In niet weinig gevallen is hij bereid om een stuk van de vergoeding voor zijn noeste arbeid in natura te ontvangen. Maar de vraag is hoe dat moet berekend worden. Voor loon- en weddetrekkenden en bedrijfsleiders zijn die regels forfaitair vastgelegd. De fiscus paste deze regels ook toe voor zelfstandigen. Ondanks felle kritiek van talrijke auteurs. Het Hof van Beroep te Gent heeft de knoop doorgehakt.

In dit land weet eenieder dat hij bij een inkomen uit arbeid, niet alleen belast wordt op datgene wat hij in geld ontvangt, maar tevens op de voordelen die hij in natura krijgt. Dat principe staat ingeschreven in art. 36 W.I.B. 1992. Dat artikel stelt dat de anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard belastbaar zijn bij de verkrijger van die voordelen voor de werkelijke waarde. De raming van dergelijk voordeel is niet altijd evident. Het is een bron voor oeverloze discussies tussen de fiscus en de belastingplichtige. Vandaar dat hetzelfde artikel de bevoegdheid toekent aan de Koning om regels op te stellen om die voordelen op een vast bedrag te ramen. De Koning heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt via het invoeren van art. 18 K.B. W.I.B. 1992. Daarin staan talrijke forfaitaire ramingen voor anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard.

Maar het is de fiscus die het bestaan van het voordeel moet bewijzen. In fiscale zaken geldt immers als algemeen principe dat de fiscus het bewijs dient te leveren van de positieve bestanddelen (de opbrengsten) van het belastbaar resultaat. Vermits het bij een voordeel van alle aard gaat om een positief element van de belastinggrondslag, is het aan de fiscus om te bewijzen dat het voordeel bestaat en hoe groot dat is (Cass., 16 januari 1992, De Fiscale Koerier, 1992, 92/361). Bovendien moet het voordeel verkregen zijn uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid. De fiscus gaat er altijd van uit dat er steeds een causaal verband bestaat tussen de toegekende voordelen en de beroepswerkzaamheid. Het voordeel is dus volgens de fiscus steeds belastbaar tenzij de bedrijfsleider aantoont dat andere oorzaken aan de basis liggen van de toekenning van het voordeel of nog dat het voordeel evengoed had kunnen genoten worden indien het mandaat niet werd uitgeoefend (zie Com.IB 1992 31/8). En ook het bewijs van het causale verband moet door de fiscus bewezen worden (Gent, 25 maart 1983, F.J.F., No. 83/172). Maar de fiscus oordeelt dat een louter occasioneel gebruik van een wagen van de werkgever voor een korte (privé)-verplaatsing door de werknemer, in hoofde van de werknemer niet moet aanzien worden als een voordeel van alle aard maar als een niet belastbaar sociaal voordeel (Com.IB 1992, 38/27).

Minimum van 5.000 kilometer

Eén van de meest verspreide voordelen van alle aard is ongetwijfeld het voordeel voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig. Dat voordeel is gelijk aan het aantal voor persoonlijk gebruik afgelegde kilometers vermenigvuldigd met het voordeel in frank per afgelegde kilometer dat, rekening houdend met de belastbare kracht van het voertuig inzake verkeersbelasting, wettelijk is vastgelegd en wordt geïndexeerd. Dat persoonlijk gebruik bestaat in wezen uit twee soorten verreden kilometers. Enerzijds de echte privé kilometers zoals verplaatsingen op vakantie en de zondagmorgen om "koeken" rijden. Anderzijds de kilometers die verreden worden om naar de vaste plaats van tewerkstelling te rijden (het zogenaamde woon-werk verkeer). De fiscus beschouwt die immers als uitgaven van persoonlijke aard. Krachtens art. 53, 1° W.I.B. 1992 zijn die niet aftrekbaar als beroepskost. Als zo’n voertuig persoonlijk wordt gebruikt, is het aan de fiscus aan te tonen hoeveel kilometers de belastingplichtige met dat voertuig heeft gereden. En dat is niet altijd evident. Vandaar dat de wetgever via het K.B. van 11.12.1992 (tot vaststelling van het minimumvoordeel uit het persoonlijk gebruik van een voertuig dat kosteloos of tegen een bijdrage ter beschikking van de verkrijger is gesteld; van toepassing op de vanaf 01.01.1993 verkregen voordelen) de regel heeft ingevoerd dat voor de vaststelling van het voordeel uit het persoonlijk gebruik van een voertuig dat kosteloos of tegen een bijdrage ter beschikking van de verkrijger is gesteld, het aantal kilometers voor een jaar niet lager zijn dan 5000. Ook al kan de betrokkene onaanvechtbaar aantonen dat hij maar 1.000 kilometer rijdt met die auto, toch zal zijn voordeel bepaald worden op 5.000 kilometer.

De vraag is echter voor wie dat minimum van 5.000 kilometer geldt. Of anders gesteld: op wie is art. 18 K.B. W.I.B. 1992 van toepassing? Zonder discussie is dat artikel van toepassing op werknemers (arbeiders, bedienden, kaderleden, ambtenaren) en bedrijfsleiders. Maar in een fel bekritiseerde circulaire stelde de fiscus dat die regel ook een weerslag heeft op de berekening van de te verwerpen kosten van zelfstandigen die voor privé-redenen een voertuig gebruiken waarvan de kosten volledig of grotendeels van hun beroepsinkomsten worden afgetrokken (Ci.RH.241-452.355 d.d. 16.12.1993, Bull. Bel., 735, p. 308). De fiscus stelt steevast dat van de totale autokosten van een zelfstandige die baten (een arts) of winsten (een loodgieter) behaalt, in voorkomend geval een voordeel voor het persoonlijk gebruik van een voertuig moet afgetrokken worden ten belope van minimum 5.000 kilometer tegen de tarieven voorzien door het geviseerde art. 18 K.B. W.I.B. 1992. Zelfs al kan die loodgieter aantonen dat hij maar 1.000 kilometer privé heeft gereden, toch gaat de fiscus uit van 5.000 kilometer. Senator DALEM vroeg in 1993 aan de Minister van Financiën hoe de fiscus deze uitbreiding rechtvaardigde. De senator twijfelde er zelf niet aan dat de fiscus hier te ver ging. Hij vroeg de Minister zijn Administratie te wijzen op de beginselen van de interpretatie van wetteksten om te voorkomen dat de fiscale normen meer en meer door het fiscaal bestuur worden uitgevaardigd en gecontroleerd dan door de wetgever. De Minister stelde dat het onrechtvaardig zou zijn mocht dit vermoeden betreffende het jaarlijks minimumgebruik van een voertuig voor persoonlijke doeleinden niet evenzeer van toepassing zijn voor zelfstandigen, ook al gaat het bij hen om hun eigen voertuig (PV nr. 648 d.d. 20.02.1994, Fiscale Bronnen, Ced Samsom, nr. 9444105). Maar zelfs als dat nog zo mocht zijn, dan moet de wet deze toepassing bevelen. Belastingen kunnen enkel gevestigd worden middels een wet.

Hof van Beroep

Maar de fiscus hield voet bij stuk. Hij verplichtte menig zelfstandige zijn aftrekbare autokosten te verminderen met een voordeel van alle aard berekend op basis van art. 18 K.B. W.I.B. 1992. Een moedige belastingplichtige, een advocaat gehuwd met een logopediste, lieten het daar niet bij en stapte voor aanslagjaar 1994 en 1995 naar het Hof van Beroep te Gent (Gent, 17 februari 2000, F.J.F., No. 2000/249). Het Hof stelt dat de regels voor de forfaitaire bepaling van de voordelen van alle aard niet zonder meer kunnen toegepast worden op het privé-gebruik door een zelfstandige van zijn persoonlijk voertuig. Het voertuig waarvoor het privé-gebruik wordt aangerekend is een eigen persoonlijk privé-voertuig en geen voertuig dat ter beschikking wordt gesteld door een werkgever. Dus kan er van een voordeel van alle aard in deze geen sprake zijn. Een forfaitaire raming is bijgevolg onmogelijk. Het hanteren van de minimumgrens van 5.000 kilometer per twaalf maand is uit den boze.

Hoe moet het dan wel? Enkel de beroepsmatige kosten van een voertuig zijn fiscaal aftrekbaar. Neem aan dat een zelfstandige met baten of winsten die zoals het hoort woont waar hij werkt, 10.000 kilometer per jaar doet met zijn voertuig. Daarvan zijn 8.000 kilometer beroepsmatig (dus niet privé). Dan zullen alle autokosten ten belope van 80 procent in principe aftrekbaar zijn.

Deze zaak is dus beslecht. Tegen het arrest van het Hof van Beroep heeft de fiscus geen voorziening in Cassatie ingediend. Meteen mag gesteld worden dat de fiscus zich blijkbaar neerlegt bij deze interpretatie. In elk geval is het jammer dat een Hof van Beroep is moeten tussenkomen om de fiscus te wijzen op een foutieve interpretatie. Talrijke auteurs hebben van zodra de geviseerde circulaire verscheen gesteld dat deze in strijd was met de wet. Toch heeft de Administratie voet bij stuk gehouden. Dat is bijzonder jammer. Het nadeel voor de zelfstandige belastingbetaler is niet zo groot. Pakweg gemiddeld hoogstens een paar tienduizend frank per jaar. Daar gaat een doorsnee belastingplichtige niet voor naar een Hof van Beroep. Gelukkig zijn er nog principiële belastingplichtigen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 2 februari 2001.