REGERING WIL EEN ALGEMENE FISCALE RULING INVOEREN

Een belastingplichtige die op voorhand wil weten of de fiscus het bedrag van een voordeel van alle aard of een afschrijvingsritme zal aanvaarden, kan nu in het beste geval enkel informeel een antwoord krijgen. De regering plant de invoering van een algemene rulingpraktijk voor zowel particulieren als ondernemingen. Zo zal een belastingplichtige een voor de fiscus bindend antwoord kunnen krijgen op zijn vraag. Dat moet kunnen voor alle takken van het belastingrecht. Dus ook voor B.T.W. De rechtszekerheid zal er wel bij varen.

Heel wat belastingplichtigen zitten bij wijlen met vragen rond interpretatie en toepassing van fiscale wetten. Binnen de verschillende fiscale wetboeken zijn eerder beperkte mogelijkheden ingebouwd om aan de fiscus vragen te stellen. De eerste mogelijkheid werd ingebouwd in het Wetboek Inkomstenbelastingen (art. 345 W.I.B. 1992 van kracht sinds 01.10.1993), het Registratiewetboek (art. 18 W.Reg. van kracht sinds 01.07.1995) en het Successiewetboek (art. 106 W.Succ. eveneens van toepassing vanaf 01.07.1995). Op basis van die artikelen kan de belastingbetaler een voorafgaand schriftelijk akkoord krijgen. Maar niet voor alle vragen. Deze vraagprocedure werd immers ingevoerd toen in 1993 de "economische werkelijkheid" binnen de drie geciteerde wetboeken werd ingeschreven. Als de fiscus vaststelt dat een bepaalde juridische kwalificatie is gegeven aan een verrichting om belasting te ontwijken, kan hij eisen dat de belastingplichtige bewijst dat die kwalificatie aan rechtmatige financiële of economische behoeften beantwoordt. Gezien de omwenteling in fiscalibus door deze nieuwe bepaling, vond de wetgever dat een belastingplichtige vooraf moest kunnen vragen of de door hem opgezette verrichting deze toets zou kunnen doorstaan. Dus op basis van dit artikel aan de fiscus op voorhand de vraag stellen wat fiscaal een juist afschrijvingsritme is voor een vast actief of hoe groot een voordeel van alle aard is voor het persoonlijk gebruik van een personenwagen, kan niet. Trouwens, op deze voorafgaande schriftelijke akkoorden is nogal wat kritiek gekomen. Deze procedure was en blijft zeer formalistisch.

De tweede mogelijkheid om de fiscus op voorhand vragen te stellen dateert van de lente van 1999 (K.B. 03.05.1999 tot inrichting van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken). Dat Besluit was vooral bedoeld om (buitenlandse) investeerders te garanderen hoe een investering in materiële of immateriële vaste activa, met inbegrip van de financiering, op het Belgisch grondgebied op het vlak van de directe en indirecte belastingen zal behandeld worden. Dat Koninklijk Besluit botste toendertijd op felle kritiek van de Raad van State. Maar ook met dat Besluit bleef het onmogelijk de fiscus voor de hand liggende vragen te stellen rond simpele toepassingen van de fiscale wetten zoals de hoogte van een voordeel van alle aard, een afschrijvingsritme of het belastbaar tijdperk van een opbrengst.

Geen conflictmodel

Vandaar dat een derde stap wordt gezet. Het voorontwerp dat de hervorming van de vennootschapsbelasting regelt, zal tevens een luik bevatten dat de investeringen moet bevorderen. In dat kader wordt de procedure van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken toch wel ingrijpend aangepast. De regering legt daarbij de nadruk op de mentaliteitswijziging die in de relatie staat en burger aan de gang is. In fiscalibus betekent dit dat in de mate van het mogelijke minder het conflictmodel moet gevolgd worden. Dus moet een belastingplichtige een bindend voorafgaand overleg kunnen krijgen met de fiscus dat voorrang heeft op de controledaden. Vandaar dat de regering zich voorneemt een algemeen wettelijk kader te creëren dat op een zo ruim mogelijke wijze voorziet in de mogelijkheid om voorafgaande fiscale beslissingen te krijgen.

Zoals de wettekst nu uitgeschreven is, lijkt veel mogelijk. Onder voorafgaande beslissing wordt de juridische handeling verstaan waarbij de fiscus vaststelt hoe de wet wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. In de ontwerp memorie van toelichting staat wel dat de aanvraag moet verwijzen naar een bijzondere situatie of verrichting. Dat kan een investering, een contract of een vaste inrichting in België zijn. Maar in de memorie wordt gesteld dat het moet gaan om een duidelijk omschreven situatie waarin wordt verwezen naar een concreet project waarvan de realisatie ernstig wordt overwogen. Het mag dus niet gaan om louter theoretische vragen die enkel bij wijze van hypothese worden overwogen. Maar kan met de geplande nieuwe regeling een vennootschap een bindend voorafgaand akkoord sluiten rond de voordelen van alle aard? Op basis van de wettekst zelf wel. Stel dat een vennootschap plant drie nieuwe personenwagens te kopen en die ter beschikking te stellen van drie personeelsleden die de auto ook persoonlijk mogen gebruiken, dan lijkt dat een nieuw project te zijn dat nog niet is gerealiseerd. Dus daarmee kan de belastingplichtige naar de administratie stappen. Het zou goed zijn dat dit in de definitieve memorie met zoveel woorden wordt gesteld.

Nieuwe verrichtingen

Het moet wel gaan om een bijzondere situatie of verrichting die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. Dus als een personeelslid al jaren met de auto van de vennootschap rijdt, zal rond het voordeel geen voorafgaand akkoord meer mogelijk zijn. De voorafgaande beslissing moet de fase van de vestiging van de belasting voorafgaan. Bij de twee mogelijkheden voor voorafgaand akkoord die op vandaag bestaan, wordt deze voorwaarde zeer streng gevolgd. Het kan volstaan dat één element van de verrichting wordt verwezenlijkt opdat de aanvraag voor het geheel van de verrichting onontvankelijk zou worden verklaard. Deze strenge interpretatie wil de regering versoepelen. Het uitvoeren van voorbereidende verrichtingen bij complexe verrichtingen kan geen hinderpaal zijn om toch nog een voorafgaand akkoord te geven. Neem het geval van een verrichting waarbij opeenvolgende contracten tussen dezelfde partijen worden afgesloten. Het feit dat een contract reeds werd afgesloten en uitgevoerd zou niet mogen betekenen dat de fiscus zich niet zou kunnen of willen uitspreken over het geheel van de contracten. Zo zal de fiscus een aanvraag kunnen onderzoeken om een afschrijvingsritme te bepalen voor een nieuwe reeds verwezenlijkte investering of het aanleggen van een voorziening voor risico’s en kosten vóór hun boeking of vóór de goedkeuring van de jaarrekening. Dat zou betekenen dat een voorafgaand akkoord inzake directe belastingen nog kan vóór de eerste aangifte wordt ingediend in dewelke de investering of het risico voor het eerst wordt geboekt. Dat lijkt een prima regeling. Het kan het overleg tussen fiscus en belastingplichtige bevorderen.

Het hele ontwerp houdt rekening met de besprekingen op OESO niveau rond "harmful tax competition" en de gedragscode binnen de Europese Unie rond schadelijke fiscale praktijken en fiscale concurrentie tussen de lidstaten onderling. Een (multinationale) onderneming zal bij de aanvraag om een voorafgaand akkoord te bekomen een volledige kopie moeten toevoegen van de aanvragen die met hetzelfde onderwerp werden ingediend in andere lidstaten van de Europese Unie of van andere staten waar België een dubbelbelastingverdrag mee heeft. Kreeg de aanvraag een beslissing, dan moet die meegedeeld worden. Een voorafgaande beslissing zal niet mogelijk zijn als bij het indienen van de aanvraag de essentiële elementen van de beschreven verrichting of situatie betrekking hebben op een vluchtland dat niet samenwerkt met de OESO. Als de verrichting geen economische substantie heeft in België zal evenmin een voorafgaande beslissing gegeven worden. Met deze passus wil men, net zoals in andere landen die een rulingpraktijk hebben, fiscale producten weren die uitsluitend worden aangewend met het oog op de vermijding van de belasting. Vaak gaat het om akkoorden waarbij een winst in het land wordt gerealiseerd die van een gunstige regeling in dat land kan genieten. De enige reden waarom dat gebeurt, is de fiscaal voordelige regeling. De Nederlandse koopmansgeest heeft in het verleden vaker geleid tot dergelijke akkoorden. Denk maar aan de Nederlandse deelnemingsvrijstelling die meer dan eens resulteerde in Nederlandse akkoorden. Let wel: enkel voorafgaande akkoorden zullen niet meer mogelijk zijn. De verrichtingen op zich worden niet geweerd.

Een akkoord zal gegeven worden voor maximaal vijf jaar. Stelt een belastingplichtige een vraag voor een voorafgaand akkoord, dan moet de beslissing door de fiscus worden meegedeeld binnen een termijn van drie maand. Maar belastingplichtige en fiscus kunnen met onderlinge termijn deze termijn wijzigen.

Al bij al een mooi plan. Misschien wel dé methode om de mentaliteitswijziging die de regering beoogt tussen fiscus en belastingplichtige te realiseren. De structuren binnen de administratie zullen uiteraard moeten aangepast worden. Nu worden alle aanvragen door de top van Financiën bekeken. Als de rulingpraktijk veralgemeend wordt, zal dat niet houdbaar zijn. Strikt principiële en complexe vragen zullen naar dat topniveau moeten. Maar courante vragen zoals afschrijvingsritmes en voorzieningen voor risico’s en kosten kunnen perfect lokaal behandeld worden. Beter daar zelfs. De plaatselijke controlediensten hebben een veel beter zicht op handel en wandel van de belastingplichtige. Dat zal meer werk met zich brengen. Maar het controlewerk zal er door vereenvoudigd worden. De hete appels zullen al doorgeslikt zijn in een sfeer van overleg en niet in een controleklimaat.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 5 april 2002.