DE UITTREDENDE REGERING HEEFT VORIGE WEEK EEN AANTAL MAATREGELEN BEKEND GEMAAKT OM DE ONDERNEMINGEN DIE GETROFFEN ZIJN DOOR DE DIOXINECRISIS TE HELPEN

De uittredende regering heeft vorige week een aantal maatregelen bekend gemaakt om de ondernemingen die getroffen zijn door de dioxinecrisis te helpen. De op dit ogenblik voornaamste tegemoetkomingen situeren zich op het vlak van de liquiditeitsproblematiek van de ondernemingen. Daarbij is meteen aandacht geschonken aan de betalingen die de ondernemingen moeten doen aan de fiscus. Maar al bij al worden op dit ogenblik geen spectaculaire tegemoetkomingen voorzien. Enkel bestaande mogelijkheden worden onder de aandacht gebracht.

Een en ander wordt uiteengezet in een perscommuniqué van 10.06.1999 dat afkomstig is van het kabinet van de vice-eerste minister en minister van begroting die op dit ogenblik ook de materie landbouw onder zijn hoede neemt.

Directe belastingen

Wat de directe belastingen betreft, kunnen ondernemingen getroffen door de dioxinecrisis de klassieke betalingsfaciliteiten vragen aan de territoriaal bevoegde ontvanger. Het gaat daarbij om reeds ingekohierde belastingen en te betalen voorheffingen. Neem als voorbeeld een aanslag vennootschapsbelasting die reeds ingekohierd werd in de maand april. Deze dient volgens de gemene regels betaald te worden in juni (art. 413 W.I.B. 1992). Gebeurt dat niet, dan zullen nalatigheidsinteresten beginnen lopen. Wat voorheffingen betreft, kan verwezen worden naar bedrijfsvoorheffing. Zo moet de bedrijfsvoorheffing voor de bezoldigingen van de maand mei betaald worden uiterlijk op 15 juni. Kan dat niet, dan kon en kan de onderneming de ontvanger om enig uistel vragen. De minister van Financiën heeft aan de ontvangers directe belastingen gevraagd het nodige begrip en de nodige soepelheid aan de dag te leggen voor wat betreft de toekenning van een afbetalingsplan aan de getroffen belastingplichtigen. Hieruit blijkt dus dat dit geen automatische faciliteit is. De ontvangers beslissen zelf. Bovendien moet naar aloude gewoonte bij de aanvraag een « realistisch » afbetalingsplan zitten.

Krijgt de belastingplichtige dit uitstel, dan is hij gehouden op de te laat betaalde belasting nalatigheidsinterest te betalen (art. 414, § 1, eerste lid W.I.B. 1992). De onderneming kan echter vragen deze nalatigheidsinteresten niet te moeten betalen. Daartoe dient ze een verzoek te richten naar de territoriaal bevoegde gewestelijke directeur invordering per gewone gemotiveerde brief (art. 417 W.I.B. 1992). Deze vrijstelling kan betrekking hebben op alle types van directe belastingen (personenbelasting, vennootschapsbelasting, met de inkomstenbelasting gelijkgestelde belasting zoals verkeersbelasting en belasting op inverkeerstelling, bedrijfs-, roerende en onroerende voorheffing).

De fiscus zal trouwens de grootste soepelheid aannemen voor wat betreft de termijnen waarbinnen de bedrijfsvoorheffing voor het tweede en derde kwartaal moeten worden gestort door de getroffen ondernemingen. Met let wel op : u zal nalatigheidsinteresten moeten betalen en daartoe een verzoekschrift moeten opstellen.

Merkwaardig is dat in de nota het regentenbesluit niet wordt vermeld. Dat stokoude "Organiek besluyt van het bestuer van 's lands middelen" (18.03.1831) laat de minister van Financiën toe te besluiten tot kwijtschelding van boeten of verhogingen van recht ten titel van boeten. Bovendien krijgt de minister via deze bepaling de bevoegdheid overeenkomsten te bekrachtigen tussen de administratie en de belastingplichtigen wanneer zij door de wetten toegelaten zijn. In deze redenering zou kunnen onderzocht worden of de minister de toelating tot uitgestelde belasting niet kan verlenen zonder dat dit telkens moet gebeuren door de regionale ontvanger.

Voorafbetalingen

Voor zover een onderneming getroffen door de dioxinecrisis nog moet voorafbetalen, met andere woorden dat zij ondanks deze ramp nog winst zou maken, moet deze gewoon blijven voorafbetalen. Enkel kunnen ondernemingen uit de voedingssector die rechtstreeks getroffen zijn, de gehele of gedeeltelijke terugbetaling vragen van de belastingen die zij als voorafbetaling hebben verricht in april 1999. Ook hier gaat het om een algemene bepaling die steeds geldt. De dienst voorafbetalingen dient de gestorte of overgeschreven bedragen terug te betalen wanneer de belastingplichtigen de gehele of gedeeltelijke terugbetaling, overschrijving of overdracht ervan aanvragen ten laatste op het einde van de tweede maand die volgt op het belastbare tijdperk waarop de stortingen of overschrijvingen betrekking hebben (art. 70, 2° K.B. W.I.B. 1992). Maar de belastingplichtige moet steeds over een termijn van één maand beschikken vanaf de verzending van het rekeninguittreksel voorafbetaling om de terugbetaling te vragen (art. 71, § 2 K.B. W.I.B. 1992). Volgens deze wettelijke regels is het dus mogelijk in elk geval betaalde voorafbetaling nog terug te vragen in het belastbaar tijdperk zelf. Loopt het boekjaar gelijk met het kalenderjaar, dan kan elke verrichte voorafbetaling in 1999 onmiddellijk teruggevraagd worden. Deze voor boekjaar 1998 kunnen in de regel niet meer teruggevraagd worden. 28 februari 1999 is al lang voorbij (de twee maand regel), tenzij de dienst voorafbetalingen het rekeninguittreksel nog niet zou hebben toegestuurd. Dan kan u dat vooralsnog terugvragen tot één maand na de toezending van dat uittreksel. Maar de vraag is dan hoe u die hoe dan ook verschuldigde belastingen voor boekjaar 1998 zal betalen. In dat geval zal trouwens een verhoging voor onvoldoende voorafbetaling worden aangerekend (art. 218 W.I.B. 1992). De fiscus belooft wel elke terugbetaling te doen binnen de maand.

B.T.W.

Op het vlak van de B.T.W. gelden dezelfde maatregelen. Voor de te betalen B.T.W. kan aan de bevoegde ontvanger om uitstel gevraagd worden en kan evenzeer een verzoek om vrijstelling van de nalatigheidsinteresten ingediend worden (art.84bis W.B.T.W.).

Ondernemingen die op hun B.T.W.-aangifte de terugbetaling vragen van B.T.W., zullen ook prioritair behandeld worden. Indien zij ingevolge maatregelen tot bewarend beslag op hun stocks, B.T.W.-stortingen hebben gedaan en niet bij machte zijn om deze te recupereren op hun cliënteel, zullen zij door de administratie prioritair behandeld worden en binnen de maand afgehandeld worden. Deze regel geldt zowel voor restitutieaanvragen voor maandaangiftes die moeten worden ingediend tegen 20 juni 1999 en maand- én kwartaalaangiften die moeten ingediend worden tegen 20 juli 1999.

Jaarrekening

Vele ondernemers zullen zich ook de vraag stellen of zij in hun jaarrekening geen reserve zouden kunnen aanleggen voor een toekomstig verlies. Zo zou een snelle ondernemer kunnen pogen om in de jaarrekening over het boekjaar 1998 nog een voorziening te boeken voor het groot verlies dat ongetwijfeld in 1999 zal volgen. Stel dat die vennootschap over boekjaar 1998 nog een mooie winst heeft. Dan spreekt het voor zich dat de ondernemer alles zal pogen in het werk te stellen om die winst nog naar beneden te halen. Maar het treffen van een voorziening voor een toekomstig verlies is noch in het Belgisch boekhoudrecht, noch in fiscalibus toegestaan. De kosten die de ondernemingen door de dioxinecrisis hebben zijn immers niet toe te schrijven aan een voorval in de loop van boekjaar 1998 (zie o.m. Bull. C.B.N., nr. 37, p.22). De voorziening aangelegd ter financiering van toekomstige beroepsverliezen of toekomstige minderopbrengsten wegens het verdwijnen van bepaalde activiteiten wordt ook fiscaalrechtelijk niet gehonoreerd (zie o.m. Ci.RH.421-494.543 d.d. 08.10.1997, nr. 31). Enkel een nieuw wetgevend initiatief zou hier soelaas kunnen brengen. Zo zou kunnen gedacht worden aan een « carry back » systeem voor fiscaal verrekenbare verliezen zoals dat in sommige van de ons omringende landen bestaat. Wordt fiscaal een verlies geleden, dan wordt dat in mindering gebracht van het belastbaar resultaat van een aantal vorige boekjaren zodat de belastingaanslagen worden herberekend en meteen een stuk betaalde belasting wordt terugbetaald door de staat. Bij ons bestaat enkel het « carry forward » systeem. Fiscale verliezen zijn enkel aftrekbaar van toekomstige fiscale winsten (art. 206, § 1 W.I.B. 1992).

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 18 juni 1999.