MOET FISCUS ADVOCAAT BELASTINGPLICHTIGE BETALEN ALS DIE WINT?

De fiscale geschillen nemen toe. Advocaten bepleiten de zaak van een belastingplichtige met wisselend succes voor onze Rechtbanken en Hoven. Als een belastingplichtige zijn zaak wint, betekent dat veelal dat hij of zij een hoge aanslag niet moet betalen. Maar als de advocaat zijn rekening stuurt, moet die belastingplichtige toch betalen. Kan het ereloon van de advocaat dan niet als schade teruggevorderd worden van de Belgische Staat? Professor van Oevelen vindt van wel. Dat honorarium is minstens een gevolg van de schade die de belastingplichtige oploopt.

Deze opmerkelijke stelling staat goed gemotiveerd in het laatst gepubliceerde Algemeen Fiscaal Tijdschrift (A.F.T., 2003.5, p. 229). Een in het gelijk gestelde belastingplichtige zal toch de honoraria van zijn advocaat en/of fiscaal expert moeten betalen. De vraag of hij deze kosten kan terugvorderen van de Belgische Staat of van een andere belastingheffende publiekrechtelijk rechtspersoon, moet bekeken worden met art. 1382 en 1383 B.W in de hand. Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden. Om vergoeding te krijgen, moeten drie voorwaarden vervuld zijn. Er moet een fout begaan zijn die toerekenbaar is aan de betrokken publiekrechtelijke rechtspersoon (de fiscus). De belastingplichtige moet schade geleden hebben. Tot slot moet tussen schade en fout een oorzakelijk verband bestaan.

Schade of niet?

Wat de fout betreft, is de kous snel af. Twee situaties zijn denkbaar. Een publiekrechtelijke overheid begaat een fout als deze niet handelt zoals een zorgvuldig en omzichtig persoon van dezelfde categorie in dezelfde omstandigheden zou gehandeld hebben. Van een fout is ook sprake als een rechtsnorm met voeten wordt getreden. Maar dé vraag is of het honorarium die een in het gelijk gestelde belastingplichtige bij een onrechtmatige daad (het innen van belasting als dat niet mocht) betaalt aan zijn advocaat of fiscaal expert, deel uitmaakt van de schade die de belastingplichtige lijdt. Midden vorige eeuw oordeelde het Hof van Cassatie dat het beroep doen op een advocaat geen bestanddeel van de schade is (Cass., 11 april 1956, Arr. Cass., 1981-82, 1134). Cassatie oordeelde dat de diensten van de advocaat enkel tot doel hebben een slachtoffer bij te staan in zijn eis tot herstel van de door de onrechtmatige daad veroorzaakte schade. Dus oordeelde het hoogste rechtscollege dat het ereloon van de advocaat geen deel uitmaakt van de geleden schade. Wat meteen betekende dat deze kosten niet als schade van de verliezende partij kunnen teruggevorderd worden.

Tegen deze oude stelling van het hoogste rechtscollege is zowel door de rechtsleer als door de feitenrechters in concrete dossiers kritiek geleverd. Sommige auteurs zijn de mening toegedaan dat niet moet beslist worden of de kosten van de fiscale deskundigen al dan niet deel uitmaken van de schade. De hamvraag is of deze kosten een oorzakelijk verband hebben met de onrechtmatige daad die de publiekrechtelijke instantie stelde. Op die vragen antwoordt een deel van de rechtsleer met een klare “ja”. Als de fout (de onrechtmatige daad) niet zou gesteld zijn, zou de schade niet ontstaan zijn en zou men geen beroep moeten gedaan hebben op fiscale experten. Een deel van de rechtspraak van het laatste decennium volgt deze rechtsleer. Die rechters oordeelden bij voortduring dat de stelling van Cassatie niet correct was als de benadeelde (belastingplichtige) genoodzaakt is een beroep te doen op een advocaat om voor het door hem geleden nadeel schadeloosstelling te verkrijgen. Dat een beroep moet gedaan worden op een advocaat volgt in fiscalibus bijna automatisch uit de juridische complexiteit, de techniciteit of de moeilijkheidsgraad van de fiscale materie. Maar niet alleen onze ingewikkelde fiscale wetten kunnen een advocaat noodzaken. Niet zelden heeft de belastingplichtige niet zelf de psychologische of morele mogelijkheid om persoonlijk zijn zaak te verdedigen. Sommige uitspraken van feitenrechters zijn nog principiëler. Zij kwalificeren het honorarium van de advocaat als een vergoedbare schade zonder dat de benadeelde diende aan te tonen dat hij of zij het slachtoffer was van een contractuele wanprestatie of een onrechtmatige daad die een advocaat noodzaakte. Wat helemaal indruiste tegen de oorspronkelijke stelling van het Hof van Cassatie die vond dat het ereloon van een advocaat nooit deel kan uitmaken van de opgelopen schade.

Nieuw arrest?

Maar het Hof van Cassatie lijkt aan een nieuwe interpretatie toe te zijn. Van Oevelen vindt daarvoor elementen in recente arresten van hetzelfde Hof. Als een benadeelde na het ontstaan van een onrechtmatige daad kosten heeft moeten maken om het bestaan en de omvang van de schade vast te stellen, vindt Cassatie dat art. 1382 B.W. niet zo mag geïnterpreteerd worden dat deze kosten definitief voor rekening van de benadeelde zijn (Cassatie, 28 februari 2002, R.W., 2002-03, 19). Door zo’n formulering geeft Cassatie te kennen dat deze kosten kunnen afgewenteld worden op de verliezende partij. In een enge interpretatie van dit arrest moet de winnende partij toch nog bewijzen dat de advocatenkosten zijn gemaakt “om het bestaan en de omvang van de schade vast te stellen”. Van Oevelen gaat verder en vindt dat deze redenering ook kan toegepast worden op de eigenlijke verdedigingskosten zelf. Die kosten heeft een benadeelde in fiscalibus immers moeten maken om vergoeding te verkrijgen van de door hem geleden schade.

Eenmaal dit principe is aanvaard, moet de grootte van de schade nog bepaald worden. Is wat de advocaat in de zaak heeft gevraagd, meteen de schade die van de Belgische Staat kan teruggevorderd worden? In die rechtspraak die bekend is, werd de schade steeds naar billijkheid begroot. Magistraten gingen een hard en direct oordeel omtrent het ereloon van de advocaat begrijpelijkerwijs steeds uit de weg. Maar Van Oevelen vindt dat deze terughoudendheid niet hoeft. De rechter mag bij een conflict tussen klant en advocaat het aangerekende honorarium toetsen aan de principes van de redelijkheid en de billijkheid. Als dat mag in die relatie, beschikt de rechter volgens Van Oevelen ook over een marginaal toetsingsrecht als het honorarium van fiscale experten als deel van de schade wordt teruggevorderd. Dus zou een rechter een gevraagd ereloon van 1.000 mogen herleiden tot 700 als element van de schade.

Als deze stelling op basis van nieuwe Cassatierechtspraak ophef maakt bij de feitenrechters, zullen veel belastingplichtigen die ultiem hun gelijk halen, niet kunnen weerstaan aan de verleiding om ook de kosten van hun fiscale experten terug te vorderen van de Belgische Staat. Niet enkel bij het met succes procederen voor een Rechtbank of Hof maar evengoed bij het winnen van een bezwaarschrift in de administratieve procedure. Op het eerste gezicht lijkt dat een goede zaak. Maar de vraag is of dit niet tot gevolg zal hebben dat de fiscus minder geneigd zal zijn om in de bezwaarprocedure iets toe te geven. Alhoewel dit moet genuanceerd worden: als de belastingplichtige dan toch nog zijn grote gelijk haalt voor een Rechtbank of Hof kan de factuur alleen maar oplopen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 27 juni 2003.