IS JURIDISCHE HERKWALIFICATIE DOOR FISCUS ONGRONDWETTELIJK?

Als een belastingplichtige overeenkomsten sluit om belasting te ontwijken mag de fiscus de juridische herkwalificatie wijzigen om toch belasting te kunnen binnenrijven. De vraag is of de fiscus daarmee geen macht krijgt die onze grondwet juist verbiedt. De rechtbank te Antwerpen vraagt het Arbitragehof om een antwoord.

Sinds 31.03.1993 geldt binnen het wetboek inkomstenbelastingen een anti-rechtsmisbruikbepaling (art. 344, § 1 W.I.B. 1992). De fiscus kan de juridische kwalificatie van een akte veranderen, wanneer hij bewijst dat die kwalificatie tot doel heeft de belasting te ontwijken. De belastingplichtige kan het tegendeel bewijzen door aan te tonen dat die kwalificatie aan rechtmatige financiële of economische behoeften beantwoordt. Het Hof van Beroep te Gent zegt daarover dat de fiscus uitsluitend de juridische kwalificatie van de akte mag wijzigen (zie krant 12.02.2004). De inhoud en de gevolgen moeten dezelfde blijven.

Maar naast deze belangrijke mening, heeft ook de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen de juiste interpretatie van dit cruciale artikel onder de loep genomen (Rb. Antwerpen, 6 januari 2003). Het gaat om een nogal complex opgezette vruchtgebruikconstructie. Een vennootschap kocht het vruchtgebruik van een woning. Een echtpaar kocht 60 procent van de blote eigendom, hun twee kinderen de rest van de blote eigendom. Om het vruchtgebruik te betalen kreeg de vennootschap een krediet van de bank. De vennootschap verhuurde het pand aan de ouders met uitzondering van sommige delen die de vennootschap zelf gebruikt. De fiscus stelt dat deze hele opzet geen rechtmatige financiële of economische behoefte dekt. Het vruchtgebruik wordt omgebogen tot vooruitbetaalde huur. Dus wordt de som die de vennootschap betaalde voor het vruchtgebruik belast bij de ouders als huur. Weliswaar gespreid over de looptijd van het vruchtgebruik (27 jaar). Alsof de ouders het hele pand verhuurden aan de vennootschap. Om dit te doen, greep de fiscus naar de anti-rechtsmisbruikbepaling. Het echtpaar motiveerde dat de constructie voldeed aan rechtmatige financiële en economische behoeften. Ze wensten het pand niet aan het volledige ondernemingsrisico te onderwerpen. De gescheiden aankoop leidde volgens de ouders bovendien tot eenvoudige financieringsfaciliteiten. De rechtbank vond het betoog van de ouders niet helder en vroeg in een tussenvonnis verduidelijking en sluitende bewijzen.

De rechtbank heropent echter zelf ambtshalve de debatten (Rb. Antwerpen, 16 juni 2003). Dit omdat het Arbitragehof sinds medio 2003 (belasting)wetten mag toetsen aan art. 170 G.W. Deze wetsbepaling stelt dat geen belasting ten behoeve van de Staat kan worden ingevoerd dan door een wet. Art. 344, § 1 W.I.B. 1992 laat volgens de rechtbank de bepaling van de belastbare basis over aan de fiscus, al naargelang diens inzicht en aldus in realiteit volgens een discretionaire beoordeling. Een belastbare basis moet bepaald worden door een wet. Niet door een inzicht van de fiscus. Dus nodigt de rechtbank de partijen uit te debatteren over de wenselijkheid om aan het Arbitragehof te vragen of de anti-rechtsmisbruikbepaling al dan niet strijdig is met de geciteerde grondwettelijke bepaling.

Zoals te verwachten, vindt de fiscus het geen goed idee een prejudiciële vraag te stellen. Het geviseerde artikel heeft enkel tot doel de heffing van door de wetgever reeds ingevoerde belastingen te waarborgen. Het artikel is trouwens maar een bewijsmiddel. De belastingplichtige krijgt de kans het tegenbewijs te geven. Deze argumenten overtuigen de rechtbank niet zomaar. De magistraat vraagt zich luidop af of de wetgever zo niet de bevoegdheid heeft gedelegeerd tot het vastleggen van de voorwaarden tot belastbaarheid. Dus besluit de rechter de prejudiciële vraag effectief te stellen (Rb. Antwerpen, 20 oktober 2003).

De rechtbank vraagt aan het Arbitragehof of de anti-rechtsmisbruikbepaling de uitvoerende macht toelaat om middels een zelf te bepalen blanco norm belastbare omstandigheden af te leiden buiten enige veinzing om (zie B.S., 28.11.2003, p. 57275). Deze vraag is niet nieuw. Belangrijke rechtsleer stelt dat de anti-rechtsmisbruikbepaling de grondwet schendt omdat de bepaling een einde maakt aan de vrijheid van keuze van de minst belaste weg. Telkens wanneer de belastingplichtige wettelijk een juridische kwalificatie kiest die hem in staat stelt zijn economische doelstelling te bereiken en tegelijk minder belasting te betalen, kan de fiscus een hogere belasting eisen (VAN CROMBRUGGE, T.R.V., 1993, p. 278).

Het is niet enkel bijzonder moedig maar ook correct van de rechtbank deze toetsing te vragen. Het antwoord van het Arbitragehof is niet te voorspellen. In de rechtsleer werd reeds overtuigend geargumenteerd dat de anti-rechtsmisbruikbepaling ongrondwettelijk is. Ofwel wordt deze stelling bevestigd, ofwel moet Arbitragehof met nieuwe harde argumenten op de proppen komen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 19 februari 2004.