KONINKLIJK BESLUIT UIT 1968 BEPAALT NOG ALTIJD WAT EEN LICHTE VRACHTWAGEN IS

Als een auto door het leven kan gaan als lichte vrachtwagen zal dat zijn bezitter een stuk belasting uitsparen. Niet alleen is hij dan binnen de directe belastingen volledig aftrekbaar. De betaalde B.T.W. kan tevens voor honderd procent teruggevorderd worden. Maar wat is nu een “lichte vrachtwagen”?

Binnen de BTW is voor een belastingplichtige alle B.T.W. die hij of zij betaalt, terugvorderbaar. Op die regel bestaan uitzonderingen. Wellicht de meest bekende is die voor “automobielen voor personenvervoer”, met inbegrip van voertuigen die zowel voor personenvervoer als voor goederenvervoer kunnen dienen (beter bekend als “auto’s voor dubbel gebruik”). De B.T.W. op de levering van personenwagens en auto’s voor dubbel gebruik en de aanverwante diensten, is maar voor maximaal 50 procent aftrekbaar (art. 45, § 2 W.B.T.W.).

Een B.T.W.-plichtige handelaar kocht in 1994 een Chrysler Grand Voyager Crew Cab. Op het ogenblik van de aankoop was het voertuig goedgekeurd als lichte vrachtwagen door het Ministerie van Verkeerswezen. Twee jaar later trok dat ministerie de goedkeuring als lichte vrachtwagen in. Vermits op het ogenblik van de aankoop de classificatie als lichte vrachtwagen gold, beperkte de handelaar zijn aftrekbare B.T.W. niet tot 50 procent. De B.T.W. werd voor het volle bedrag teruggevraagd. De B.T.W. administratie controleerde deze aftrek en keurde ze aanvankelijk goed. Maar twee jaar later kwam de fiscus op dit standpunt terug. Volgens de belastingdiensten was de Chrysler geen bestelwagen, maar een auto voor dubbel gebruik.

De belastingplichtige was het met deze stelling niet eens. Hij stapte naar de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen. Deze rechter geeft de fiscus gelijk. Dus zat er voor de handelaar niets anders op dan het Hof van Beroep te vatten (Antwerpen, 13 januari 2004, Fisc. Act., 2004/7). Dat Hof gaat uitgebreid in op de argumenten van de handelaar. Om te besluiten dat het niet om een lichte vrachtwagen, maar om een auto voor dubbel gebruik gaat, baseert de fiscus zich op eigen aanschrijvingen die dateren van 1987 en 1990. Maar binnen het Europees recht bestaat een “stand still” sinds 1979 voor de bepalingen rond art. 45, § 2 W.B.T.W. De zesde (BTW) richtlijn van de Europese Unie verzet er zich tegen dat een lidstaat, na de inwerkingtreding van de richtlijn in 1979, de uitgaven voor bepaalde motorvoertuigen van het recht op B.T.W. aftrek uitsluit als voor deze uitgaven ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn wél recht op aftrek bestond. De B.T.W. administratie moet dus voor de classificatie van een voertuig als auto voor dubbel gebruik of lichte vrachtwagen vandaag teruggrijpen naar de definities zoals deze bestonden in 1979. Circulaires die dateren van ná deze datum en die nieuwe voorwaarden invoeren (zoals deze uit 1987 en 1990), moeten dus zonder uitwerking blijven. Als die voorwaarde niet gold vóór 1979, mag de fiscus deze nu niet meer toevoegen.

Om uit te maken of de Chrysler al dan niet een lichte vrachtwagen is, moet dus gekeken worden naar de technische eisen die daarvoor bestonden in 1979. Het W.B.T.W. omschrijft immers de termen “lichte vrachtwagen” en “auto voor dubbel gebruik” niet. In die tijd werden die omschreven in een koninklijk besluit van 1968. Volgens dat besluit is een lichte vrachtwagen elke auto opgevat en gebouwd voor het vervoer van zaken waarvan de maximale toegelaten massa 3,5 ton niet overschrijdt. Een auto voor dubbel gebruik is elke auto opgevat en gebouwd voor het vervoer van personen en zaken die bij het gebruik voor het bezoldigde vervoer van personen ten hoogste acht plaatsen mag bevatten, die van de bestuurder niet meegeteld. Op basis van deze definities moet volgens het Hof bekeken worden of de Chrysler een lichte vrachtwagen dan wel een wagen voor dubbel gebruik is.

Dat onderscheid is volgens het Hof een feitenkwestie. Van belang zijn de structuur van het voertuig, de aanwezigheid van één of meer rijen zetels, de oppervlakte van de laadvloer, de onmogelijkheid om zetels en gordels in de laadruimte te plaatsen en de afscheiding van passagiers- en laadruimte. Om dat allemaal na te gaan, stelt het Hof een gerechtsdeskundige aan die met kennis van zaken moet oordelen of de Chrysler al dan niet een lichte vrachtwagen is.

De toon is dus gezet. Maar het is belangrijk te weten dat dit nog maar een tussenarrest is. De zaak zal uiteindelijk beslist worden op basis van de mening van de aangestelde deskundige. Van belang is wel dat het Hof, net zoals Cassatie, de circulaires van de fiscus van 1987 en 1990 naast zich neerlegt. De classificatie van het voertuig moet bekeken worden op basis van de regels die werden ingevoerd in 1968. Dat principe lijkt intussen een vaststaand feit. Wat betekent dat de fiscus geen nieuwe voorwaarden meer kan toevoegen. Hij moet zich door dwingend Europees recht houden aan die (stok)oude regels. Of hoe het revoltejaar 1968 voortaan door heel wat auto-invoerders in dit land zal herbeleefd worden.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 4 maart 2004.