ARBITRAGEHOF CONTESTEERT DEFINITIE FISCALE KMO

Veertien Waalse accountantskantoren dienden een beroep tot nietigverklaring in bij het Arbitragehof om de nieuwe afschrijvingsregels binnen de vennootschapsbelasting te doen vernietigen. Ze wensten dat de nieuwe regels integraal zouden vernietigd worden zodat alles bij het oude bleef. Maar het Arbitragehof ziet het net andersom.

Door deze nieuwe regels worden de afschrijvingsmogelijkheden in het jaar dat een vast actief met beperkte levensduur werd verkregen of tot stand gebracht, beperkt (art. 196, tweede lid W.I.B. 1992 vanaf aanslagjaar 2004). In het eerste jaar kan enkel pro rata temporis afgeschreven worden. Daarnaast mogen de bijkomende kosten niet meer in één keer in kosten. Ze moeten mee geactiveerd worden en samen met het hoofdbestanddeel afgeschreven worden. Neem een vennootschap die een computer koopt van 1.000 de laatste dag van een boekjaar. Om de computer die dag in werking te stellen, rekent de leverancier 100 aan. De computer wordt afgeschreven over drie jaar lineair. In het boekjaar van de verwerving kan afgeschreven worden voor slechts 1,01 (1.100 / 3 / 365). Vroeger kon een afschrijving voor 433,33 (100 + 1.000/3). Op deze regel bestaat één grote uitzondering. Vennootschappen die een fiscale KMO zijn (zie kader), mogen volgens de nieuwe wet de oude regels blijven toepassen en voor de volle 433,33 blijven gaan.

De zes voorwaarden voor een fiscale KMO vennootschap

Aan één bedrijfsleider moet een minimumbezoldiging van 27.000 EUR toegekend worden (aanslagjaar 2005). De vennootschap mag geen aandelen bezitten met een beleggingswaarde van meer dan 50 procent van haar fiscaal eigen vermogen. De aandeelhouders van de vennootschap moeten voor meer dan de helft natuurlijke personen zijn. De vennootschap mag niet meer dan 13 procent van haar fiscaal kapitaal uitdelen aan dividenden. De vennootschap mag geen deel uitmaken van een groep waartoe een coördinatiecentrum behoort. De belastbare grondslag van de vennootschap mag niet hoger zijn dan 322.500 EUR.

De indieners van het beroep tot nietigverklaring waren stuk voor stuk kleine of middelgrote ondernemingen. Dat is op zich merkwaardig. Deze vennootschappen kunnen doorgaans als fiscale KMO door het leven gaan en dus de oude regels blijven toepassen. Maar de verzoekers stellen dat de zes criteria die zijn gekozen om al dan niet als KMO bestempeld te worden, geen goede criteria zijn. Wie niet aan de regels voldoet, kan toch best economisch een KMO zijn. Dus vroegen zij dat het hele artikel zou vernietigd worden zodat iedereen terug van de oude regels kan genieten.

Het Arbitragehof vindt dat de wetgever voor KMO’s in een afwijkend afschrijvingsstelsel mag voorzien. Maar het Hof moet onderzoeken of het criterium dat daarvoor is gekozen, niet discriminerend is. Dat criterium moet objectief en pertinent zijn ten opzichte van het onderwerp en doel van de maatregel. Het Hof volgt in deze de stelling van de Raad van State. In haar advies rond deze nieuwe wet stelden onze staatsraden dat als een vennootschap niet zou voldoen aan één of meer van de zes criteria, dat helemaal niet wil zeggen dat het niet om een KMO zou gaan. Dus vindt het Arbitragehof dat het gekozen criterium niet pertinent is. Maar dan komt de kat op de koord. In plaats van het volledige nieuwe artikel te vernietigen, schrapt het Hof enkel de uitzondering. Dus ook de fiscale KMO vennootschappen zullen zich moeten adapteren aan het nieuwe afschrijvingsstelsel. Ook zij zullen dus steeds in het jaar van aanschaf pro rata temporis moeten afschrijven en de bijkomende kosten mee moeten activeren. Het Hof laat wel de uitzondering voor aanslagjaar 2004 (veelal boekjaar 2003) bestaan om “fiscale onzekerheid en rechtsonzekerheid” te vermijden. Maar vanaf aanslagjaar 2005 (boekjaar 2004) gelden voor alle vennootschappen dezelfde strenge regels.

Wie een put graaft voor een ander, valt er dus zelf in. De indieners van het verzoekschrift hebben net het omgekeerde bekomen dan wat ze wensten. De regering heeft wel al aangekondigd dat ze een initiatief zal nemen om toch de uitzondering voor KMO’s te handhaven. Maar dan zal een nieuw criterium moeten gezocht worden. De Raad van State vindt de definitie van een kleine vennootschap in art. 15 van het vennootschapsrecht beter geschikt. Een vennootschap die een omzet heeft van niet meer dan 6,25 mln. EUR, een balanstotaal van hoogstens 3,125 mln. EUR en niet meer dan 50 werknemers tewerkstelt, zou dan een KMO zijn. Tenzij ze meer dan 100 werknemers zou hebben. Het valt te bezien of de regering deze suggestie zal volgen. Maar het probleem is niet geïsoleerd. Stel dat een zelfde procedure volgt (eventueel prejudicieel) rond de investeringsreserve of het niet moeten voorafbetalen gedurende de eerste drie boekjaren door een nieuwe vennootschap. Arbitrage zal dan niet anders kunnen beslissen. De regering zit met een probleem.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 8 april 2004.