REGERING KIEST NIEUWE FISCALE DEFINITIE VOOR EEN KMO

Het Arbitragehof vernietigde de KMO uitzonderingsbepaling op pro rata afschrijvingen en bijkomende kosten. De regering zou als nieuwe KMO definitie deze uit het vennootschapsrecht hanteren. Een goede zaak. Maar daarmee is de kous niet af.

Het Arbitragehof besliste in het arrest van 31.03.2004 dat vanaf aanslagjaar 2005 alle vennootschappen in het jaar van aanschaf van afschrijfbare vaste activa pro rata temporis moeten afschrijven en de bijkomende kosten mee moeten afschrijven met het hoofdbestanddeel (zie krant 08.04.2004). In de wet van 24.12.2002 was het zo geregeld dat fiscale KMO vennootschappen een vol jaar mochten afschrijven in het jaar van investering en de bijkomende kosten meteen in kosten mochten boeken. Maar het Arbitragehof vindt dat de definitie die bepaalt of een vennootschap al dan niet een KMO is, niet pertinent is. De regering koos als KMO definitie voor de zes voorwaarden die beslissen of een vennootschap al dan niet van het verminderd tarief kan genieten (art. 215, tweede en derde lid W.I.B. 1992). Maar het Arbitragehof vindt dat deze zes voorwaarden geen goed criterium vormen om te beslissen of het al dan niet om een KMO gaat. Dat was ook de kritiek van de Raad van State toen deze het wetsontwerp onder de loep namen. Het verminderd tarief kan maar als de winst niet meer bedraagt van 322.500 EUR. Het is evident dat het absolute bedrag van de belastbare winst in de loop van een welbepaald boekjaar niets van doen heeft met de vraag of het om een KMO gaat. Er zijn belangrijke grote vennootschappen waarvan meer dan 50 procent van de aandelen in handen zijn van natuurlijke personen en die soms een boekjaar afsluiten met verlies of die in de loop van een welbepaald boekjaar een belastbare winst verwezenlijken die niet meer bedraagt dan 322 500 euro. Dat zijn dan geen echte KMO’s. De Staatsraden besluiten dan ook dat als de doelgroep van de gunstmaatregelen de KMO is, men zich niet behoort te baseren op de belastbare winst van een boekjaar maar op andere criteria. Arbitrage nam deze redenering van de Raad van State over. Een maatregel ten gunste van de KMO kan, alleen moet de regering een objectief criterium nemen om een KMO te definiëren.

De regering is nu aan zet. Meteen na het arrest stelde de premier dat hij het probleem zou oplossen. Daarvoor heeft hij 125 mln. EUR veil. Twee pisten werden onderzocht. Het slikken van de conclusie van het Arbitragehof maar het effect van andere maatregelen verdubbelen voor de KMO. Zo werd gedacht om de investeringsreserve op te trekken of de investeringsaftrek voor KMO’s te verdubbelen. De tweede piste, waar de regering naar verluid zou voor kiezen, houdt in dat een andere KMO definitie wordt gekozen. Daartoe zal de regering een beroep doen op art. 15, § 1 W.Venn. Meteen ook de suggestie indertijd van de Raad van State. Daar staat een goede definitie voor een KMO (“kleine vennootschap”) die overgenomen is uit de Europese vierde richtlijn.

Kleine vennootschappen zijn vennootschappen die voor het laatst afgesloten boekjaar, niet meer dan één der volgende criteria overschrijden: jaargemiddelde van het personeelsbestand 50, jaaromzet (excl. BTW) 6,25 mln. EUR en balanstotaal 3,125 mln. EUR. Pas als twee van de drie criteria overschreden worden gaat het niet meer om een kleine vennootschap, tenzij het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt. In dat laatste geval kan dat nooit een kleine vennootschap zijn. Deze criteria worden trouwens binnenkost verhoogd. De omzet wordt opgetrokken tot 7,3 mln. EUR en het balanstotaal tot 3,65 mln. EUR.

Het kiezen voor deze definitie is een prima zaak voor de KMO. Het siert de premier dat hij met open vizier de Raad van State volgt en de meest logische definitie zal verdedigen. Het is een nieuwe visie op de KMO fiscaliteit. Maar daarmee is de kous niet af. Deze nieuwe definitie zal enkel gelden voor het bepalen van de afschrijvingen in het jaar van aanschaf en de bijkomende kosten. De overige KMO maatregelen, de investeringsreserve en het niet moeten voorafbetalen gedurende de eerste drie aanslagjaren van nieuwe vennootschappen (opgericht in aanslagjaar 2004 of later), blijven de oude KMO definitie (de zes tariefvoorwaarden) hanteren. De Raad van State vond dat ook voor die maatregelen een andere KMO definitie wenselijk is. Neem een vennootschap die wél voldoet aan de voorwaarden van artikel 15 W.Venn. maar niet aan de zes tariefvoorwaarden. Die vennootschap krijgt de investeringsreserve niet en blijft in voorkomend geval verstoken van de vrijstelling van voorafbetalingen. Ook hier zal het Arbitragehof zeggen dat de zes tariefvoorwaarden voor deze resterende KMO maatregelen geen objectief criterium zijn. Dit kan in een procedure prejudicieel gevraagd worden. Dit verhaal is nog niet af.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 22 april 2004.