TOT VIJFDE JAAR WACHTEN OM NOTIONELE INTEREST UIT TE KEREN

De aftrek voor risicokapitaal of de notionele interest moet binnen de jaarrekening geboekt worden. Meer zelfs: hij moet binnen de vennootschap blijven tot het vijfde jaar. Wat betekent dat hij in de regel pas zal kunnen uitgekeerd worden in het zesde jaar. Maar via een arrest van het Hof van Cassatie is daar misschien een mouw aan te passen.

De notionele interestaftrek wordt in België ingevoerd vanaf aanslagjaar 2007. Wat betekent dat elke vennootschap op het gecorrigeerd eigen vermogen een fictieve interest mag aanrekenen gelijk aan de OLO (10 jaar). Dat bedrag mag dan in min komen van de belastbare basis. Klassieke exploitatievennootschappen met een hoog eigen vermogen worden beloond. In de veronderstelling dat de OLO tegen het eind van het jaar rond de drie procent blijft draaien, zullen deze vennootschappen een extra belastingaftrek krijgen van drie procent op het eigen vermogen. Kleine vennootschappen krijgen er nog eens een half procent bovenop.

Maar de vraag is of deze fictieve interest moet geboekt worden binnen de jaarrekening of dat het een loutere aftrek wordt binnen de aangifte vennootschapsbelasting is die niets te maken heeft met de jaarrekening. De regering kiest voor de eerste optie. De notionele interest moet wel degelijk geboekt worden. Deze keuze is niet ingegeven door principiële overwegingen. De regering wil dat het stuk van de winst dat door de nieuwe aftrek wordt vrijgesteld, enige tijd binnen de vennootschap blijft en dus niet kan uitgekeerd worden aan de aandeelhouders. Vandaar dat in de wet staat dat de aftrek voor risicokapitaal slechts wordt toegestaan op voorwaarde dat een bedrag gelijk aan de voor het belastbaar tijdperk verleende aftrek voor risicokapitaal, op een afzonderlijke onbeschikbare rekening van het passief wordt geboekt en blijft en niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning, gedurende het belastbaar tijdperk en de drie daarop volgende jaren. Met andere woorden: de notionele interest moet geboekt worden op een afzonderlijke rekening van het passief en dat gedurende drie jaren. Stel dat een vennootschap een boekjaar heeft dat samenvalt met het kalenderjaar. Dan kan voor boekjaar 2006 voor het eerst de notionele interest toegepast worden. Neem aan dat deze 10.000 EUR bedraagt (wat wil zeggen dat de vennootschap een gecorrigeerd eigen vermogen heeft van rond de 300.000 EUR). Dan zal de vennootschap in de verwerking van het resultaat over 2006 die 10.000 EUR moeten boeken naar belastingvrije reserves. Dat lijkt boekhoudrechtelijk de meest aangewezen rubriek. Alhoewel fiscaal ook een boeking op een gewone (onbeschikbare) reserve mogelijk is. Het enige wat de fiscale wet vraagt is dat geboekt wordt "op een afzonderlijke onbeschikbare rekening van het passief". Maar de geijkte rubriek daartoe blijft de belastingvrije reserves.

Die 10.000 EUR moet dan gedurende drie daaropvolgende jaren op die onbeschikbare rekening binnen het eigen vermogen blijven staan. Wat in de praktijk betekent dat gedurende de boekjaren 2007 tot 2009 de 10.000 EUR niet mag gebruikt worden om een dividend uit te keren aan de aandeelhouders. Wanneer mag het dan wel uitgekeerd worden? Mag dat al uitgekeerd worden op de algemene vergadering in 2010 die beslist over het resultaat van boekjaar 2009, of moet gewacht worden tot de algemene vergadering van 2010? Uitkeren op de algemene vergadering die beslist over de resultaatverwerking van boekjaar 2009 is gevaarlijk. De uitkering van de 10.000 EUR wordt dan op 31.12.2009 geboekt zodat dit stuk van het eigen vermogen in de regel op die datum verdwijnt. De fiscus zou dan kunnen redeneren dat de rit van drie jaar niet werd uitgereden op één dag na. Dus moet gewacht worden tot 2010. Tijdens de parlementaire werken heeft de minister deze piste trouwens bevestigd. De onbeschikbare reserve zal pas in de loop van het vijfde jaar vrijkomen (DOC 51 1778/004, p. 53). In de regel moet dan gewacht worden op de algemene vergadering over het boekjaar 2010 die pas in 2011 zal plaatsvinden. Dan is de volle drie jaar voorbij zodat dan de notionele interest daadwerkelijk als dividend buiten kan. In dat geval is dat in het zesde jaar na het boekjaar waarover de aftrek voor risicokapitaal werd verworven.

Tussentijds dividend

Vraag is of daar geen mouw kan aan gepast worden. Werken via een interim dividend biedt geen oplossing. Via zo'n dividend kan enkel de winst van het lopende boekjaar, verminderd met het overgedragen verlies of vermeerderd met de overgedragen winst, zonder onttrekking aan de reserves die volgens een wettelijke of statutaire bepaling zijn of moeten worden gevormd, uitgekeerd worden (art. 618 W.Venn.). Vermits de notionele interest in de regel als reserve zal zijn geboekt, kan dit dus niet met een interim dividend uitgekeerd worden. Een arrest van het Hof van Cassatie kan een oplossing bieden. Ons hoogste rechtscollege besliste dat elke vennootschap een tussentijds dividend kan uitkeren. De algemene vergadering kan op elk ogenblik in de loop van het boekjaar beslissen om een dividend uit te keren op basis van de beschikbare reserves (Cass., 23 januari 2003, T.R.V., 03/6, p. 541). Nu is het wel zo dat de notionele interest niet zal geboekt worden als beschikbare, maar als belastingvrije reserve. Maar die behoort vennootschapsrechtelijk ook tot de uitkeerbare winst (art. 617 W.Venn.). Vennootschapsrechtelijk is een belastingvrije reserve niets anders dan een beschikbare reserve. Als die redenering wordt gevolgd zou uiteindelijk toch begin 2010 de notionele interest kunnen uitgekeerd worden.

De verplichting om deze reserve drie jaar binnen de vennootschap te houden, oogst trouwens veel kritiek. Vooral dochtervennootschappen van buitenlandse vennootschappen klagen steen en been over deze verplichting. Zij hebben hun kritiek gebundeld in de schoot van Forum 187. De belangengroepering van de coördinatiecentra in België. Buitenlandse moeders willen het verdiende geld in hun Belgische dochters meteen ontvangen. Nu zal dit niet kunnen. Er moet minstens gewacht worden tot het vijfde jaar. Tijdens de parlementaire voorbereidingen hebben volksvertegenwoordigers van zowel meerderheid als oppositie de minister daarop gewezen. Maar die wou van geen wijken weten. In de wandelgangen werd gefluisterd dat dit een eis van de PS was.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 16 juni 2005.