MEER RECHTSPRAAK OVER INTERNE MEERWAARDE

Interne meerwaarden beroeren de fiscale wereld de laatste jaren. Als een vennoot de aandelen van één van zijn vennootschappen verkoopt aan een andere vennootschap waar hij sterke banden mee heeft, vindt de fiscus dat het gaat om een speculatieve meerwaarde die moet belast worden aan 33 procent. De rechtbank te Gent is het daar in een concreet geval niet mee eens.

Als een belastingplichtige aandelen verkoopt aan een vennootschap waarvan hij ook aandeelhouder is, spreekt de fiscus van een interne meerwaarde. Er vindt in dat geval naar de mening van de fiscus, economisch geen verschuiving van vermogen plaats. Alles blijft "in de familie". In dat geval zijn er gemeenschappelijke belangen. Koper en verkoper zijn economisch geen onafhankelijke partijen. Om zo'n meerwaarde te belasten, grijpt de fiscus steevast naar artikel 90, 1° W.I.B. 1992. Winst of baten die, zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit enige prestatie, verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden, worden als diverse inkomsten belast aan 33 procent. Tenzij het gaat om normale verrichtingen van beheer van een privé-vermogen.

De rechtbank van eerste aanleg kreeg eind vorig jaar zo'n geval te beoordelen (Rb. Gent, 8 december 2004). Eind 1982 richtten drie vennoten een vennootschap op. Halfweg 1988 wordt deze vennootschap ontbonden en gesplitst in twee nieuwe vennootschappen om zo één van de drie vennoten uit te kopen. In de ene vennootschap, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hebben beide resterende vennoten elk de helft. In de andere, de naamloze vennootschap, hebben ze elk een goeie 45 procent en neemt een nieuwe vennoot ongeveer 10 procent aandelen op. Die nieuwe vennoot wordt trouwens bij de zaak betrokken om zo het nodige geld te verzamelen voor de uitkoop van de vroegere derde vennoot die in 1982 mee op de kar sprong. Begin 1995 verkopen de beide overblijvende oprichters een goeie helft van hun aandelen in de nv aan de bvba. Bij die verkoop realiseren de beide oprichters elk een meerwaarde van 1,6 mln. EUR. De fiscus ziet dat gebeuren en stuurt elke oprichter een bericht van wijziging van aangifte waarbij aangekondigd wordt dat de gerealiseerde meerwaarde zal belast worden als divers inkomen aan een tarief van 33 procent.

Goede huisvader

Wanneer kan de fiscus de meerwaarden nu belasten als diverse inkomsten? Belangrijk is dat de belastingdienst eerst moet bewijzen dat de meerwaarden niet behoren tot het normaal beleggingsgedrag van een goede huisvader. De rechter past deze stelling toe. De fiscus werpt vooral op dat de aankopende vennootschap (de bvba) duidelijk gelieerd is met de verkopers van de desbetreffende aandelen. Dus hadden ze de handen vrij zodat ze het ogenblik en de omstandigheden van de transactie perfect konden kiezen en plannen. Zo keerde de nv nooit dividenden uit zodat alle winst in de vennootschap bleef behouden. Wat uiteraard de prijs van aandelen maximeerde. Bovendien deden ze bij de verkoop aan fiscale optimalisatie. Bij de verkoop van de aandelen van de nv aan de bvba werd de koopprijs niet in één keer betaald. Dat gebeurde enkel voor 700.000 EUR. De overige prijs werd voor 185.000 EUR bestempeld als een achtergestelde lening met een terugbetaling over 12 jaar. Het saldo van de koop, 800.000 EUR werd ingeschreven op de rekening courant van beide vennoten waarbij ze zich verbonden het leeuwendeel van dit bedrag niet op te nemen tijdens het eerste jaar. Gezien het feit dat beide oprichters alles naar hun hand konden en hebben gezet, besluit de fiscus tot een speculatieve meerwaarde.

De rechter bevestigt de invloedsfeer van de beide oprichters in de opgezette verrichting. Maar de rechter vindt dat de oprichters een valabele economische, patrimoniale en familiale reden voor het opzet hebben. In de aandeelhoudersstructuur voorafgaand aan de verkoop, bestond het risico dat één van de beide oprichters in de minderheid kon komen indien de andere zou gaan samenspannen met de minderheidsaandeelhouder die in 1988 in de nv stapte. De bedoeling was dat naar de toekomst toe dit risico definitief uit de wereld zou worden geholpen. Daarbij is ervoor gezorgd dat het gelijke zeggenschap van de beide vennoten gegarandeerd werd, evenals het zeggenschap van de langstlevende vennoot bij overlijden van de andere vennoot (wiens erfgenamen dan ook niet konden gaan samenspannen met de in 1988 toegetreden nieuwe vennoot). Door de bvba een blokkeringsminderheid van 41 procent te geven in de nv, werden de beide oprichters aan elkaar gebonden. Zelfs als één van beide met zijn resterende aandelen van ongeveer 25 procent zou overlopen naar de derde vennoot, zouden ze geen meerderheid kunnen maken zonder de bvba daar bij te betrekken. En in die bvba waren ze aan elkaar gebonden. Daar moesten ze wel in de regel tot een gemeenschappelijk standpunt komen. Verder betwist de fiscus niet dat de verkoopprijs van de litigieuze aandelen beantwoordt aan de waarde van de aandelen op het ogenblik van de verkoop. Er is dus geen onder- of overwaardering geweest van de aandelen. De operatie is dus (weliswaar tussen gelieerde personen) doorgegaan zoals deze perfect had kunnen plaatsvinden tussen partijen die met elkaar geen enkele binding hadden. Dus besluit de rechter dat de verkoop geen aanleiding kan geven tot het belasten van een meerwaarde.

Meteen is nog maar eens geoordeeld dat interne meerwaarden wel degelijk belastingvrij kunnen gerealiseerd worden. Belangrijk is dat de rechter economische, patrimoniale en familiale redenen aanvaardt. De rulingcommissie gaf reeds een positief antwoord aan een belastingplichtige die zo'n verrichting wilde opzetten (zie krant 15.09.2005). Maar in die ruling ging het wel om een vergoeding van de aandelen met nieuwe uitgegeven aandelen door de inbrengontvangende vennootschap. Het ging dus niet om een verkoop, maar om een zuivere inbreng in natura. In dit geval ging het om een loutere verkoop die, voor een stuk uitgesteld, betaald werd in geld. Ook de rechtbank te Bergen oordeelde reeds in dezelfde zin (Rb. Bergen, 14 oktober 2003) samen met de rechtbank te Leuven (Rb. Leuven, 19 september 2003; alhoewel een andere rechter van dezelfde rechtbank in een gelijkaardig geval anders oordeelde). Het minste wat kan gezegd worden is dat onze onafhankelijke rechters sceptisch staan tegenover de stelling die de fiscus in tal van deze dossiers heeft ingenomen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 30 september 2005.