WET VAN 1 MILJOEN VOOR BESTUURDERS-VENNOOTSCHAPPEN
Om de verminderde tarieven in de vennootschapsbelasting te krijgen, moet de belastingplichtige nogal wat voorwaarden vervullen. Eén van de meest gekende is de verplichting die voortvloeit uit de wet van één miljoen. De fiscus zei altijd dat die noodzakelijke bezoldiging diende uitgekeerd te worden aan een natuurlijk persoon. Maar dat stond niet met zoveel woorden in de tekst. Ook een vennootschap bestuurder of werkend vennoot zou in aanmerking komen. Het Hof van Beroep te Antwerpen bevestigt nu deze stelling.In de vennootschapsbelasting bestaan traditioneel twee tarieven. Principieel
is in de vennootschapsbelasting een eenduidig tarief van 39 procent van
toepassing (art. 215, eerste lid W.I.B. 1992). Daarnaast bestaat ook een
verminderd tarief (art. 215, tweede lid W.I.B. 1992). Als een belastingplichtige
daarvan kan genieten, moet hij op het eerste miljoen frank maar 28 procent
betalen. Op de volgende 2,6 miljoen frank moet 36 procent (schijf van 1 tot 3,6
miljoen frank) betaald worden. Tussen 3,6 en 13 miljoen frank is 41 procent
verschuldigd.
Deze tariefstructuur oogt merkwaardig vermits in het
verminderd tarief vanaf 3,6 miljoen frank een hoger tarief geldt dan bij het
eenduidige tarief. Maar dat is juist de bedoeling. Als de belasting wordt
uitgerekend op 13 miljoen frank met het unieke of met het verlaagde tarief zal
dit leiden tot een zelfde bedrag, met name 5.070.000 frank. Het verminderd
tarief levert dus een maximale besparing op bij exact 3,6 miljoen frank
belastbaar resultaat in de vennootschapsbelasting. In vergelijking met het
tarief van 39 procent wordt 188.000 frank belasting bespaard. Vanaf 3,6 miljoen
frank belastbare basis neemt echter het voordeel af om bij 13 miljoen frank
helemaal herleid te worden tot nul. Volledigheidshalve: al deze tarieven dienen
verhoogd te worden met drie procent door de nog altijd onverkort geldende
crisisbelasting (art. 463bis, 1, 1 W.I.B. 1992).
Bestuurder
Om dit tarief te mogen toepassen, moet echter aan
nogal wat voorwaarden worden voldaan. Eén van de meest gekende is deze die in
het vakjargon de wet van één miljoen werd gedoopt. Het verminderd tarief is niet
van toepassing voor vennootschappen (andere dan door de Nationale Raad van de
coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen) die ten laste van het resultaat
van het belastbare tijdperk niet aan ten minste één van hun bedrijfsleiders een
bezoldiging hebben toegekend, die gelijk is aan of hoger is dan het belastbare
inkomen van de vennootschap, wanneer die bezoldiging minder bedraagt dan 1
miljoen frank (art. 215, derde lid, 4 W.I.B. 1992 zoals gewijzigd door de Wet
van 22.12.1998).
Dit artikel heeft er niet altijd zo ingestaan. Zo werd het
ooit op een mooie dag door het Arbitragehof voor een stuk vernietigd (1 juni
1994, Fiscale Wetgeving en Rechtsbronnen, nr. 9451553). Pas onlangs werd de
wijziging die cassatie aanbracht ook effectief in de wet geschreven (Wet van
22.12.1998).
Maar de geviseerde groep werd aanvankelijk anders gedefinieerd.
De betrokken wetsbepaling sprak eerst over bestuurders en werkende vennoten. Om
van de verminderde tarieven te kunnen genieten, diende de bezoldiging uitgekeerd
te worden aan een bestuurder of een werkend vennoot. Het begrip bedrijfsleider
werd pas ingevoerd door het K.B. van 20.12.1996. De termen bestuurder en werkend
vennoot bleven dus gelden tot aanslagjaar 1997.
Vraag is uiteraard wie een
werkend vennoot of een bestuurder is. Werkende vennoten werken in
personenvennootschappen (BVBA, CV in al zijn vormen, VOF en GCV), bestuurders in
kapitaalvennootschappen (NV en CVA). De cruciale vraag is of aan de gestelde
voorwaarde wordt voldaan indien het gaat om een rechtspersoon. Met andere
woorden: de noodzakelijke bezoldiging wordt toegekend aan een werkend vennoot-
of een bestuurder-rechtspersoon.
Want dan is de oplossing de eenvoud zelve:
benoem een andere vennootschap tot bestuurder en geef deze een toekenning van
één miljoen. Aldus zou aan de voorwaarde voldaan zijn. Deze andere vennootschap
zal in principe op deze één miljoen belast worden, maar zij kan allerlei soorten
kosten in mindering brengen en vergeet niet dat het marginale tarief in de
vennootschapsbelasting (40,17 procent) nog altijd een stuk lager ligt dan dat in
de personenbelasting (inclusief aanvullende gemeentebelasting om en nabij de 60
procent). Bovendien is een vennootschap maar 12.500 frank sociale bijdragen voor
zelfstandigen verschuldigd. Op een belastbaar inkomen van één miljoen is dit
stukken meer voor een natuurlijk persoon.
Minister
De minister van Financiën heeft steeds voorgehouden dat
deze vlieger niet op ging. Op een toendertijd gestelde vraag, antwoordde de
minister dat met bestuurder uitsluitend een natuurlijk persoon wordt bedoeld.
Zijn redenering was de volgende: Uit de parlementaire werkzaamheden ... blijkt
dat de bepalingen van art. 215, derde lid, 4 ... uitsluitend de bezoldigingen
beogen die worden toegekend aan de bestuurders ... die natuurlijke personen zijn
... (PV nr. 329 van de heer DALEM dd. 25.03.1993, V & A Senaat 04.05.1993,
p. 2656). Maar dit standpunt was minstens voor discussie vatbaar.
Nu heeft
het Hof van Beroep te Antwerpen over zo'n geval een oordeel moeten vellen
(Antwerpen, 13 april 1999, T.F.R., 170, p.810). Een vennootschap A betaalde een
bezoldiging van 1 miljoen frank aan N.V. I. Deze laatste vennootschap werd in
juni 1993 benoemd tot bestuurder. Aldus claimde vennootschap A voor aanslagjaar
1994 de toepassing van de verminderde tarieven. De fiscus was het daar niet mee
eens. De administratie stelde dat de term bezoldiging in de betrokken wettekst
diende geïnterpreteerd te worden als een soort inkomen dat voor de genieter
belastbaar is in de zin van het toen geldende art. 32 (bestuurder) of 33
(werkend vennoot) W.I.B. 1992. Het zou dus een bezoldiging moeten zijn die
belastbaar is in de personenbelasting. Nog steeds volgens de fiscus is een
bezoldiging uitgekeerd aan een bestuurder-vennootschap geen bezoldiging. Dat is
een vergoeding voor prestaties die voor deze vennootschap een onderdeel van haar
winst uitmaakt. Dus geen afzonderlijk inkomen uit een bezoldigde
activiteit.
Het Hof ziet dat echter allemaal niet zitten. De fiscale wet is
van strikte interpretatie. De tekstuele uitleg primeert. De betekenis van de
woorden van de tekst zelf moet nagegaan worden. Slechts in het geval van
blijvende onduidelijkheid mag overgegaan worden tot de interpretatie
vertrekkende van de bedoelingen van de wetgever. De redactie van voornoemd art.
215, derde lid, 4 W.I.B. 1992 is niet dubbelzinnig doch klaar en duidelijk. Deze
tekst maakt geen onderscheid al naargelang de bestuurder een natuurlijk persoon
dan wel een vennootschap is. Indien de wetgever rechtspersonen had willen
uitsluiten, zou dit duidelijk uit de tekst zelf gebleken zijn. Vandaar dat het
Hof de belastingplichtige in het gelijk stelt.
De belastingplichtige heeft
dus zijn grote gelijk gekregen. Op 16.09.1993 werd de stelling die nu door het
Hof wordt gehonoreerd, met evenveel woorden in deze kolommen verdedigd.
Maar
heeft dit arrest nu een betekenis voor de toekomst? Jammer genoeg niet. In de
huidige tekst van art. 215, derde lid, 4 W.I.B. 1992 zijn de termen werkend
vennoot en bestuurder vervangen door het nieuwe begrip bedrijfsleider. Vanaf
aanslagjaar 1998 bestaan fiscaal geen bestuurders en werkende vennoten meer.
Voortaan heten zij bedrijfsleiders (art. 32 W.I.B. 1992). In het artikel dat
bedrijfsleiders definieert, staat nu duidelijk te lezen dat bezoldigingen van
bedrijfsleiders alle beloningen zijn verleend of toegekend aan een natuurlijk
persoon. Dus met de verwijzing in het artikel rond de verminderde tarieven naar
bedrijfsleiders wordt zo goed als zeker de definitie bedoeld van bedrijfsleiders
natuurlijke personen. Het betrokken arrest is dus enkel bruikbaar voor de
aanslagjaren 1994 tot en met 1997. Toen stond nog de oude definitie van
bestuurders en werkende vennoten in het geviseerde artikel. Maar kom, wie toen
het risico nam, wordt ervoor beloond.
Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 28 oktober 1999.