INTERESTVOORDEEL STIJGT TOT 8 PROCENT

Zo goed als alle werkenden zijn vertrouwd met het begrip voordeel van alle aard. Als ze iets gratis krijgen van hun werkverschaffer omwille van hun werkprestaties, moet de waarde van het bekomen voordeel bij hun inkomen geteld worden. Voor 2005 verschenen de forfaitair bepaalde voordelen vorige vrijdag in het Staatsblad.

Een belastingplichtige moet niet alleen belasting betalen op bezoldigingen die in geld zijn ontvangen. De personenbelasting is ook verschuldigd op voordelen van alle aard. Maar het is de fiscus die het bestaan van het voordeel moet bewijzen. In fiscale zaken geldt immers als algemeen principe dat de fiscus het bewijs dient te leveren van de positieve bestanddelen van het belastbaar resultaat. Vermits het bij een voordeel van alle aard gaat om een positief element van de belastinggrondslag, is het aan de fiscus om te bewijzen dat het voordeel bestaat en hoe groot dat is (Cass., 16 januari 1992, De Fiscale Koerier, 1992, 92/361). Bovendien moet het voordeel verkregen zijn uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid. Ook dit causaal verband moet door de fiscus aangetoond worden (Gent, 25 maart 1983, F.J.F., No. 83/172).

Als het bestaan van het voordeel is bewezen, moet het worden belast bij de betrokkene voor de werkelijke waarde. Het voordeel moet dus worden vastgesteld in verhouding tot de waarde die het heeft bij de begunstigde. Bij het bepalen van de hoogte van het voordeel moet de fiscus zich dus de vraag stellen welk bedrag de verkrijger in normale omstandigheden zou moeten betalen om het voordeel te krijgen. Maar de Koning kan regels opstellen om die voordelen op een vast bedrag te ramen. Dat gebeurt jaarlijks via een koninklijk besluit. Het voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig is vermoedelijk het meest gekende voordeel van alle aard. Dat is forfaitair bepaald per afgelegde kilometer afhankelijk van de fiscale PK van het voertuig. Zo moet voor een auto van 12 PK in 2006 voor elke afgelegde kilometer een voordeel van 0,3539 EUR gerekend worden. Om particulieren gelijk te schakelen met ambtenaren, heeft minister Didier REYNDERS een tijd terug trouwens de regel ingevoerd dat indien de afstand tussen woonplaats en vaste plaats van tewerkstelling hoogstens 25 kilometer bedraagt, het volstaat 5.000 kilometer als voordeel aan te rekenen. Is de afstand groter, dan is 7.500 kilometer de regel.

Maar daarnaast bestaan nog andere voordelen van alle aard die forfaitair bepaald worden. Als een bedrijfsleider of een werknemer een gratis lening krijgt van een vennootschap waarin hij werkt, kan het niet moeten betalen van interest een voordeel uitmaken. Afhankelijk van het type lening, bepaalt de Koning een rentevoet. Voor hypothecaire leningen gesloten in 2005 bedraagt die rentevoet 3,90 procent. Wordt de terugbetaling gewaarborgd door een gemengde levensverzekering, dan is de rentevoet 4,89 procent. Als een bedrijfsleider van zijn vennootschap een gratis hypothecaire lening (zonder levensverzekering) krijgt van 100.000 EUR, zal hij dus, zolang de lening loopt, jaarlijks een voordeel van alle aard moeten aangeven. In de veronderstelling dat het eerste jaar niets wordt afgelost, zal dat 3.900 EUR hoog zijn. Die interest moet hij alsdan niet betalen aan zijn vennootschap. Hij wordt er enkel aan belast. Bij een marginale aanslagvoet in zijn personenbelasting van 50 procent, kost hem dat in "cash out" 1.950 EUR.

Kreeg de bedrijfsleider of werknemer van de vennootschap in 2005 een niet-hypothecaire lening met vaste looptijd, dan geldt een ander interestpercentage. Dat wordt bepaald afhankelijk van de looptijd. Gaat het om een lening met een terugbetaling over 5 jaar, dan moet een interest gerekend worden van 6,85 procent.

Verrassing

In vergelijking met 2004 dalen al deze percentages. Logisch: de marktrente daalde. Maar de verrassing is dat voor het tweede jaar op rij de interest voor niet-hypothecaire leningen zonder welbepaalde looptijd stijgt. Voor het kalenderjaar 2004 bedroeg die 7,6 procent en die stijgt voor 2005 tot 8 procent. Dit is de enige forfaitair bepaalde interestvoet die stijgt voor 2005. De vraag is dan ook of dit allemaal nog logisch is. Het is geleden van 1995 dat die interestvoet nog zo hoog piekte. Vorig jaar werd staatssecretaris Hervé JAMAR daarover geïnterpelleerd. Om dat percentage te berekenen, contacteert de fiscus drie grootbanken en vraagt hen naar een referentierentevoet. Dat is nu weer gebeurd en het interestpercentage is dus gestegen. Voor heel wat KMO vennootschappen is dat de rentevoet die moet gehanteerd worden voor sommen die bedrijfsleiders ter beschikking kregen van hun vennootschap (geboekt op de zogenaamde "rekening courant"). Dat voordeel wordt dus opnieuw duurder.

Deze hoge rentevoet kan echter een omgekeerd effect hebben. Als een aandeelhouder, een zaakvoerder of een bestuurder (natuurlijke personen) in plaats van een lening te krijgen, een krediet geeft aan de vennootschap, mag hij een interest voor zijn geleend bedrag vragen voor zover het bedrag van de lening niet hoger is dan de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk. Die interest is dan een kost voor de vennootschap en wordt bij de genieter van het inkomen enkel belast aan 15 procent roerende voorheffing. De gehanteerde interest mag daarbij niet hoger zijn dan de marktrente rekening houdend met de bijzondere gegevens eigen aan de beoordeling van het aan de verrichting verbonden risico en met de financiële toestand van de schuldenaar en met de looptijd van de lening. Voor de marktrente is de nu afgekondigde 8 procent een onverdachte bron. De fiscus rekent die zelf aan.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 30 maart 2006.