FISCUS ZEGT HOE RUIM KOSTEN VAN VERVREEMDING ZIJN

Een gerealiseerde meerwaarde moet voortaan verminderd worden met de kosten van vervreemding. Dat heeft zijn belang als die meerwaarde op een gunstige fiscale behandeling mag rekenen. De grootte van de gunst wordt op die wijze kleiner. De fiscus verduidelijkt nu in een circulaire hoe ruim "kosten van vervreemding" zijn.

Vanaf aanslagjaar 2007 kan elke rechtspersoon onderworpen aan de vennootschapsbelasting genieten van de notionele interestaftrek. Dat zal de schatkist handenvol geld kosten. Vandaar dat tegelijkertijd een aantal maatregelen zijn afgekondigd die het geslagen gat in 's land financiën moet dichten. Eén daarvan is het herschrijven van de definitie van wat een fiscale meerwaarde is. Vanaf aanslagjaar 2007 is een verwezenlijkte meerwaarde gelijk aan het positieve verschil tussen eensdeels de ontvangen vergoeding of de verkoopwaarde bij de vervreemding van het goed verminderd met de kosten van vervreemding en anderdeels de aanschaffings- of beleggingswaarde ervan verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen en afschrijvingen. De passus "verminderd met de kosten van vervreemding" is nieuw. Dat heeft zijn belang in het geval de meerwaarde bijvoorbeeld vrijgesteld is van belasting. Door het feit dat de vervreemdingskosten afgetrokken moeten worden van de meerwaarde, zal zo het vrijgestelde bedrag kleiner worden en zal meer belasting verschuldigd zijn. Stel dat een vennootschap een tijd terug aandelen kocht voor 100. Nu kan ze die verkopen voor 500. Dan bedraagt de boekhoudkundige meerwaarde 400. Maar als voor de vervreemding 50 kosten zijn gemaakt, zal het vrijstelbare bedrag vanaf aanslagjaar 2007 dalen tot 350.

De grote vraag is hoe ruim "kosten van vervreemding" kunnen zijn. In de memorie van toelichting bij de wet staat geschreven dat dit alle kosten zijn die betrekking hebben op de vervreemdingsverrichting in haar geheel. Ter verduidelijking zijn volgende kosten opgesomd: publiciteitskosten, notariskosten, makelaarskosten, bankkosten, taksen op verrichtingen en verzekering- en dekkingskosten. Sommigen dachten dat deze lijst een limitatieve opsomming was. Wat er niet in voorkomt, moet niet in min van de meerwaarde. Begin deze maand heeft de fiscus in een circulaire duidelijk gemaakt het niet eens te zijn met deze stelling (Circulaire nr. Ci.RH.241/576.972 dd. 06.04.2006).

De fiscus wijst er vooraf op dat deze nieuwe bepaling niet enkel geldt binnen de vennootschapsbelasting, maar ook binnen de personenbelasting. De nieuwe definitie geldt dus voor elke meerwaarde op voor de beroepswerkzaamheid gebruikte activa. De nieuwe berekening is niet enkel van toepassing bij een verkoop, maar ook bij elke andere vervreemding zoals een inbreng in vennootschap.

Mislukte pogingen

De vraag is uiteraard hoe ruim de passus "kosten van vervreemding" is. De fiscus schrijft daarover dat het niet enkel gaat om de kosten die gemaakt zijn op het ogenblik van de vervreemding zelf (notariskosten, makelaarskosten, bankkosten,…) maar ook om vroegere kosten, zelfs al zijn die gedaan of gedragen tijdens een vorig belastbaar tijdperk (zoals publiciteitskosten). Dat laatste lijkt merkwaardig omdat de indruk zou kunnen ontstaan dat wat eerst een fiscaal aftrekbare kost was, in een later jaar wordt teruggedraaid. Dat zou indruisen tegen het eenjarigheidsbeginsel dat zo typisch is voor beroepskosten. Maar bij nader inzien verzet niets zich tegen zo'n behandeling. Het gaat niet om het achteraf herkwalificeren van wat eerst een fiscaal aftrekbare beroepskost was. Enkel de berekening van de meerwaarde is geviseerd.

Gelukkig schrijft de fiscus in zijn circulaire dat de kosten rechtstreeks moeten kunnen toegewezen worden aan een vervreemding die aanleiding geeft tot het ontstaan van een meerwaarde. Daarmee lijkt het probleem voor bijvoorbeeld VC's (Venture Capital) van de baan. Als je aan dat soort ondernemers vraagt waarom ze een participatie kopen, zullen ze steevast antwoorden dat het de bedoeling is om die zo snel mogelijk met een zo groot mogelijke meerwaarde te verkopen. Dus zou men daaruit kunnen besluiten dat alle kosten die ze maken, kosten zijn met het oog op de vervreemding. Maar zolang het niet gaat om een concrete vervreemding, moeten die kosten niet in min van een latere meerwaarde. Enkel als een daadwerkelijke vervreemding wordt gerealiseerd, moeten de rechtstreekse kosten in min van de vrijgestelde meerwaarde. Wat inhoudt dat de kosten van een mislukte vervreemdingspoging niet in min moeten van de uiteindelijk gelukte realisatie. De kosten die verband houden met een vervreemding, maar fiscaal niet als beroepskost aftrekbaar zijn, moeten evident niet in min van de meerwaarde. Stel dat slopende onderhandelingen worden gevoerd op restaurant voor 1.000 EUR. Vermits restaurantkosten maar voor 69 procent aftrekbaar zijn, zal slechts het aftrekbare gedeelte van 310 in mindering moeten van de gerealiseerde meerwaarde.

Interne kosten

De fiscus geeft dan zelf een niet limitatieve lijst op van kosten die in mindering moeten van de gerealiseerde meerwaarde. Naast de voorbeelden die reeds in de memorie van toelichting stonden, voegt de fiscus volgende voorbeelden toe: wisselresultaten, financiële kortingen, erelonen van raadgevers, consultancykosten, transportkosten, kosten van technische controle, kosten van expertise, schatting en studie. Waarmee duidelijk wordt dat de fiscus de lijst opgesomd in de memorie van toelichting terecht niet als limitatief beschouwt. Wat wel opvalt, is dat de administratie niet expliciet verwijst naar de kost van het eigen personeel dat meedraait bij het realiseren van een meerwaarde. Stel dat een interne jurist het verkoopcontract opstelt, moet deze kost dan ook in min? In de wet zit alvast geen grond om enkel extern gemaakte kosten uit te sluiten. Dus lijkt het er op dat ook interne kosten geviseerd zijn zodat de rechtstreeks toerekenbare kost van de interne jurist bij de realisatie van een meerwaarde in min moet van de meerwaarde.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 20 april 2006.