BELGIE PAST MOEDER-DOCHTERRICHTLIJN VOOR DUBBELE BELASTING NIET CORRECT TOE

Als een dochtervennootschap dividenden uitkeert aan haar moeder, kan zij die winstuitkering alleen putten uit winst na vennootschapsbelasting. Keert een dochter een dividend uit van 100, dan realiseerde zij in de regel een winst van 150 waar ze 33,99 procent of afgerond 50 vennootschapsbelasting op betaalde.

De ontvanger van dat dividend boekt de uitkering vaak als financiële opbrengst. Dat betekent dat de 100 opnieuw in de winst komt van de moeder. Dus zou die moeder daar in principe nogmaals vennootschapsbelasting op moeten betalen. Maar om die dubbele belasting te vermijden, wordt het ontvangen dividend bij de moeder vrijgesteld van belasting. In het vakjargon spreekt men van een 'definitief belast inkomen' (DBI). In België geldt die vrijstelling voor 95 procent van het ontvangen dividend.

Die regeling ligt vast in een Europese moeder-dochterrichtlijn die dateert van 1990 (Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23.07.1990). Dat betekent dat België zich moet onthouden van het belasten van die winst, op het forfaitair verrekenen van 5 procent kosten voor het beheer na. Die richtlijn geldt niet alleen voor verrichtingen tussen lidstaten van de Europese Unie, maar ook voor binnenlandse winstuitkeringen waarbij moeder en dochter Belgisch zijn.

Onder vuur

Maar de wijze waarop België de DBI toepast, ligt al geruime tijd onder vuur. Neem aan dat de moeder een fiscaal resultaat heeft van 10. Die 10 komt tot stand door 100 ontvangen dividenden van haar dochter en 90 fiscaal aftrekbare kosten. De Belgische fiscus stelt dan dat het DBI beperkt wordt tot 10 in plaats van de volle 95. Zo verliest de moeder een aftrek van 85. Meerdere rechtbanken vinden dat in zo'n geval toch 95 moet vrijgesteld worden. Zodat het resterende resultaat leidt tot een verlies van 85 (90 kosten + 5 niet aftrekbare DBI). Wat impliceert dat de vennootschap een overdraagbaar verlies krijgt van 85 naar volgende belastbare tijdperken toe.

Het hof van beroep in Antwerpen kreeg zo'n geval te behandelen. Om te weten of België in het voorbeeld de moedervennootschap een overdraagbaar verlies van 85 moet toekennen, legde het Antwerpse hof deze vraag voor aan het Europees Hof van Justitie (zaak C-138/07). De advocaat-generaal van het Hof heeft begin deze maand zijn mening gegeven. Volgens hem verzet de moeder-dochterrichtlijn zich tegen de Belgische regeling waarbij dividenden die een moedervennootschap in een lidstaat ontvangt van een dochteronderneming in een andere lidstaat, eerst worden opgenomen in de belastbare grondslag van de moedervennootschap en vervolgens slechts van deze belastbare grondslag worden afgetrokken (ten belope van 95 procent) voor zover bij de moedervennootschap belastbare winst aanwezig is.

Het is nu wachten op het ultieme arrest van het Hof van Justitie. Maar de ervaring leert dat het Hof meestal zijn advocaat-genraal volgt. Volgens de federale minister van Financiën, Didier Reynders (MR), moet dat arrest niet vóór december van dit jaar verwacht worden.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 27 mei 2008.