ONTBINDEN PATRIMONIUMVENNOOTSCHAP IS DURE ZAAK

Als een vennootschap wordt opgedoekt, benoemt de algemene vergadering een vereffenaar. Die heeft als taak de activa te gelde te maken en daarmee de schulden van de vennootschap te betalen. Wat dan overschiet, komt de vennoten toe. Vaak is het echter zo dat de vennoten geïnteresseerd zijn in de activa die de vennootschap zelf heeft opgebouwd. Dat zijn niet zelden gebouwen. De vereffenaar dient dan die gebouwen niet te verkopen. Hij zal ze in onverdeeldheid toebedelen aan de vennoten. Die krijgen dan een uitbetaling in natura in plaats van geld.

De vraag is echter of in zo'n geval het verschil tussen de werkelijke waarde van de onroerende goederen en de boekwaarde belastbaar is binnen de vennootschapsbelasting. Als het gebouw verkocht zou worden, is dat ontegensprekelijk het geval. De vennootschap verwezenlijkt dan een meerwaarde. Stel dat het gebouw wordt verkocht voor 1000 en een resterende boekwaarde had van 100, dan realiseert de vennootschap een meerwaarde van 900. Daar moet dan in de regel 33,99 procent vennootschapsbelasting op betaald worden. Maar in het geval het onroerend goed niet wordt verkocht, maar toebedeeld wordt aan de vennoten, kan geargumenteerd worden dat de vennootschap zelf geen meerwaarde realiseert. Vandaar dat een vennootschap de kat de bel aanbond voor het Hof te Brussel (Brussel, 4 oktober 2007, F.J.F., No. 2008/165).

Het ging om een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (bvba) die gedurende een achttal jaar een mooi onroerend patrimonium opbouwde. Bij de ontbinding van de vennootschap had dat patrimonium een boekwaarde van 120.000 euro. Bij de sluiting van de vereffening werd alles toebedeeld aan de vennoten. In de akte die de toebedeling regelde, werd de waarde van de onroerende goederen bepaald op 140.000 euro. Dus diende de vennootschap belasting te betalen op 20.000 euro.

Dure zaak

Maar de fiscus was het daarmee niet eens. De inspecteur vennootschapsbelasting vroeg aan de ontvanger van de registratie wat volgens hem de waarde van de onroerende goederen bedroeg op het moment van de toebedeling. Die bepaalde de waarde op 250.000 euro. Dus vorderde de fiscus de belasting op een bedrag van 130.000 euro. De vennootschap was het met die bepaling niet eens. Art. 208, tweede lid W.I.B. 1992 zegt dat een vennootschap in vereffening belastbaar is op meerwaarden die worden vastgesteld naar aanleiding van de verdeling van hun vermogen. Op basis van die tekst argumenteerde de belastingplichtige dat enkel rekening mag worden gehouden met de in de toebedelingakte vermelde waarde (140.000 euro).

De fiscus daarentegen stelde dat de basis de werkelijke waarde is (250.000 euro).

Het Hof vindt de stelling van de fiscus de juiste. Het is de werkelijke waarde van de uitgedeelde activa die telt. De stelling van de belastingplichtige is in het verleden al vaker aangehaald om de belastbaarheid bij toebedeling van activa bij een vereffening te milderen. De redenering was dat bij een toebedeling de vennootschap geen tegenwaarde ontvangt. Dus kan van een gerealiseerde meerwaarde geen sprake zijn. Vandaar dat de wettekst ook spreekt over "vastgestelde" meerwaarden. Net daardoor wordt volgens het Hof een vastgestelde meerwaarde gelijkgeschakeld met een gerealiseerde meerwaarde.

Meteen is er nu duidelijkheid. Een patrimoniumvennootschap opdoeken om de gebouwen eigendom te laten worden van de vennoten, is vaak een dure zaak. Op de vastgestelde meerwaarde moet eerst de volle vennootschapsbelasting betaald worden. Zijn de vennoten natuurlijke personen, dan moet op die meerwaarde na vennootschapsbelasting (liquidatiebonus) nog eens 10 procent roerende voorheffing betaald worden.

Daar komt in Vlaanderen nog 10 procent registratierecht op de werkelijke waarde van het gebouw bovenop. Alhoewel dat bij een bvba in sommige gevallen beperkt kan worden tot het verdelingsrecht van 1 procent.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 9 september 2008.