ONZEKERE EN AARZELENDE BELASTINGVERLAGING

Het einde van het jaar nadert. Traditioneel gaat een jaareinde niet alleen gepaard met feesten. Zo goed als altijd bereidt de wetgever nog een fiscale wetswijziging voor. Dit jaar is het niet anders. Maar het wordt een aanpassing in mineur. Veel wijzigt er niet. Het is enkel een eerste inlossing van de beloftes die de regering maakte in het regeerprogram. Dus moet het gaan om belastingvermindering. Ouders met jonge kinderen, de bouwsector en wie veel geplaagd zit met kapotte schoenen of fietsen, vaart er wel bij. Belangrijkste is echter dat de crisisbelasting geleidelijk wordt afgeschaft. Maar een en ander blijft voor een stuk onduidelijk.

Het Wetsontwerp houdende fiscale en diverse bepalingen (Doc 50 0296/006) werd wat de fiscale bepalingen betreft goedgekeurd door de kamercommissie voor Financiën. De weg ligt nu open naar de plenaire zitting en zal naar verluid meerderheid tegen oppositie goedgekeurd worden. Hierna volgen de vier belangrijkste wijzigingen.

Indexatie

In de Memorie van Toelichting (Doc 50 0296/001) stelt de regering dat vanaf aanslagjaar 2000 de indexering van de belastingschalen opnieuw zal ingevoerd worden. Het lijkt er op dat dit gebeurt door toedoen van deze nieuwe regering. Niets is minder waar. Het mooiste bewijs daarvan is dat in het wetsontwerp geen enkel artikel voorkomt dat deze herinvoering regelt. Dat hoeft ook niet. Door de wet van 28.12.1992 werd de indexering van de belastingschalen opgeschort voor een periode van vier jaar. Voor de aanslagjaren 1994 tot en met 1997 werden de belastingschalen niet langer geïndexeerd. Normaliter zou dit dus opnieuw gebeurd zijn vanaf aanslagjaar 1998. Maar met een volmachtenbesluit van 20.12.1996 werd deze opschorting met twee jaar verlengd. Tot aanslagjaar 1999 dus. Deze regering dient dan ook niets te doen om deze indexatie te herstellen. Het vermelden van dit feit in de Memorie van Toelichting doet een nietsvermoedend lezer veronderstellen dat VERHOFSTADT I daarvoor zorgt. Niets is minder waar. Dit is dus een eerste discrepantie tussen memorie en wetsontwerp.

TABEL 1: BELASTINGTARIEVEN AJ 2000

BELASTINGTARIEVEN AJ 2000

In het bijhorend kadertje worden de tarieven die gelden voor aanslagjaar 2000 weergegeven (art. 130 W.I.B. 1992). Deze tarieven dienen nog verhoogd te worden met de aanvullende gemeentebelasting en de crisisbelasting (art. 463bis W.I.B. 1992). In principe bedraagt deze 3 procent. Maar door een ander artikel uit deze fiscale wet volgt dat dit voor de kleinste inkomens beperkt wordt tot 2 procent (zie verder).

Crisisbelasting

Begin dit jaar stelde volksvertegenwoordiger DAEMS de vraag aan de premier DEHAENE of het nog crisis was. Die zei dat dit niet langer zo was. Waarop DAEMS repliceerde dat de crisisbelasting dan moest afgeschaft worden (art. 463bis W.I.B. 1992). Deze regering neemt, zoals beloofd in het regeerprogram, dan ook het initiatief om de crisisbelasting uit het wetboek te halen. Maar dat zal, zoals ze beloofd had, geleidelijk gebeuren. Immers, de drie procent crisisbelasting levert maar liefst 30 miljard BEF extra inkomsten op per jaar. Dat cijfer je niet zo maar weg. Uiteindelijk zal het nog tot aanslagjaar 2004 duren alvorens de crisisbelasting volledig zal uitgedoofd zijn. Maar ook hier zit een grote discrepantie tussen memorie en uiteindelijk ontwerp.

TABEL 2: AFSCHAFFING CRISISBELASTING

AFSCHAFFING CRISISBELASTING

In dit ontwerp worden enkel de aanslagjaren 2000 en 2001 geregeld. In de memorie staat te lezen dat de regering dan (vermoedelijk in 2001) een ontwerp zal indienen om de volgende drie aanslagjaren te regelen. Bijhorende tabel maakt een en ander duidelijk. Maar waarom schrijft de regering niet meteen de hele regeling tot en met aanslagjaar 2004 in het ontwerp? Dit kan maar één reden hebben. Zij is niet zeker dat uiteindelijk de verdere vermindering zal kunnen doorgevoerd worden. Vreest zij budgettaire problemen? Dus: of de hele afschaffing er komt in 2004 is nog onzeker.>

Uit bijgaande grafiek blijkt dat wie een belastbaar inkomen heeft dat ligt tussen 800.000 en 850.000 BEF maar een stapsgewijze vermindering krijgt in aanslagjaar 2000. Diezelfde regel geldt voor inkomens tussen 1.200.000 en 1.250.000 BEF in aanslagjaar 2001.

GRAFIEK 1: VERMINDERING CRISISBELASTING AJ 2000 en 2001

Grafiek 19991217

Kinderoppas

De regering had zich ook voorgenomen de aftrek van de opvangkosten voor kinderen te verbeteren. In het ontwerp wordt aangekondigd dat twee dingen zullen gebeuren. Enkel één ervan wordt uitgewerkt in het ontwerp. Met name de verhoging van de vrijstelling verleend voor kinderen van minder dan drie jaar waarvoor opvangkosten worden afgetrokken. Nu is die aftrek bepaald op 10.000 BEF (art. 132, eerste lid, 6 ° W.I.B. 1992). Deze zal verhoogd worden tot 13.000 BEF. Rekening houdend met de indexatie voor het aanslagjaar 2000 zal dit uiteindelijk een bedrag van 16.000 BEF betekenen in plaats van de zonder wijziging voorziene 13.000 BEF. Let wel: dit is een verhoging van de belastingvrije som die wordt aangerekend op de laagste inkomensschijf. Het gaat dus om een belastingverlaging van hoogstens 30 procent van 3.000 BEF of 900 BEF vanaf aanslagjaar 2000.

Een andere maatregel wordt enkel aangekondigd. Op dit ogenblik kan 80 procent van de uitgaven voor de oppas van één of meer kinderen als aftrekbare besteding in mindering gebracht worden (art. 107, 7° W.I.B. 1992). In het bij het wetboek horende koninklijk besluit is dat maximum onderhand bepaald op 345 BEF per oppasdag en per kind (art. 61 K.B. W.I.B. 1992). Dit bedrag zal opgetrokken worden tot 450 BEF. Vermoedelijke inwerkingtreding zal ook hier aanslagjaar 2000 zijn.

Groen

Als laatste maatregel kondigt de regering aan dat zij bij wijze van experiment een verlaagd B.T.W.-tarief zal invoeren voor arbeidsintensieve diensten. Dit voor een periode van drie jaar (van 2000 tot 2002). Vraag is uiteraard wie in de prijzen valt.

In eerste instantie de sector bouw. Herstellings- en renovatiewerken aan particuliere woningen van méér dan 5 jaar zullen kunnen genieten van een tarief van 6 in plaats van de nu geldende 21 procent. Een huidige permanente maatregel voorziet een tarief van 6 procent voor zover het een woning betreft waarvan de eerste ingebruikneming ten minste vijftien jaar ver in het verleden ligt (TABEL A, XXXI K.B. B.T.W. nr. 20). Maar de Belg zou dit wel eens bijzonder origineel kunnen interpreteren. Hij zou het hoogst nodige kunnen zetten en na vijf jaar een flinke verbouwing, versta uitbreiding, kunnen plannen. Maar dat zal uiteraard verhinderd worden. Het tarief van 6 procent mag in geen geval betrekking hebben op werken met materialen die een beduidend deel vertegenwoordigen van de waarde van de werken.

Maar naast de bouw vallen ook de herstellers van fietsen, schoeisel, lederwaren, kleding en huishoudlinnen in de prijzen. Ook zij kunnen gedurende drie jaar het B.T.W.-tarief van 6 procent gebruiken in plaats van de normale 21. En hier blijkt de genialiteit van onze nieuwe regering. De regering laat dit overkomen als een “groen” initiatief. Fietsen en wandelen bevorderen de kwaliteit van het leven. Het kan zelfs de files korter maken. Maar in feite zijn dit zeer kleine sectoren. Budgettair betekenen zij zo goed als niets. Het feitelijke signaal is dat budgettair blijkbaar weinig ruimte voor dergelijke maatregelen bestaat.

Dat is meteen de dubbele bodem van dit ontwerp. De volledige afbouw van de belasting wordt aangekondigd, maar niet uitgevoerd. De verlaging van de B.T.W.-tarieven is voor een stuk onbeduidend. Hopelijk blijft de economie van dit land goed draaien. Want de tarieven personenbelasting moeten naar beneden. De tabel met de tarieven die in een kadertje bij dit artikel is afgedrukt, blijft een ergernis voor menigeen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 17 december 1999.