REGERING STRAFT ANDERMAAL BEDRIJVEN, MAAR DE KLEINSTE NOG HET MEEST

In tegenstelling tot wat ministers in interviews poneren, is ook de vennootschapsbelasting in het jongste begrotingskonklaaf voor de zoveelste keer aangepakt. En ook in deze belasting werd gesleuteld aan de tarieven. Tot op dit ogenblik is het tarief in de vennootschapsbelasting eenduidig 39 % (art. 215, eerste lid Gekoördineerd WIB). Enkel indien een aantal voorwaarden is vervuld, kan van een verlaagd tarief gebruik worden gemaakt. Dit tarief ziet er als volgt uit : op de eerste schijf van 1.000.000 fr. betaalt een vennootschap 28 %, op de volgende 2.600.000 fr. (dus de schijf van 1.000.000 tot 3.600.000 fr.) wordt dit 36 % en een derde schijf van 3.600.000 fr. tot 13.000.000 fr. wordt aan 41 % onderworpen. Elk bedrag boven de 13.000.000 fr. wordt belast aan het eenvormige tarief van 39 % (zie art. 215, tweede lid Gekoördineerd WIB).

Om echter in het huidige stelsel van de verminderde tarieven te kunnen genieten, moet men aan een aantal voorwaarden voldoen. Art. 215, derde lid Gekoördineerd WIB formuleert drie gevallen waarbij de verminderde tarieven worden uitgesloten. De eerste uitsluiting kijkt naar de vennootschappen waarin de onderneming deelneemt. De tweede wie aandeelhouder is van de vennootschap. De derde houdt rekening met eventueel uitgekeerde dividenden. En zoals zo dadelijk zal blijken, is het de bedoeling van de wetgever daaraan twee voorwaarden toe te voegen.

Koördinatiecentrum

De eerste drie voorwaarden willen we hier niet bespreken. Deze kwamen trouwens in het verleden reeds voldoende aan bod. We willen hier ingaan op de twee nieuwe voorwaarden. De regering wenst deze nieuwe voorwaarden in te voegen om "het oneigenlijk gebruik van de vennootschapsvorm om zuiver fiskale redenen tegen te gaan'.

Als eerste bijkomende voorwaarde mag de vennootschap die de verminderde tarieven wenst toe te passen, niet de diensten genieten van een koördinatiecentrum. Let op de nuance : de vennootschap mag blijkbaar wel deel uitmaken van een groep die over een koördinatiecentrum beschikt, alleen : zij mag geen ondersteuning krijgen van het koördinatiecentrum.

De tweede nieuwe voorwaarde bepaalt dat om nog verder van de verminderde tarieven te kunnen genieten, de vennootschap jaarlijks vergoedingen moet betalen aan ten minste één bestuurder of aktieve vennoot van minstens één miljoen belastbaar inkomen onderworpen aan de bijdrage voor sociale zekerheid en de (personen)belasting. Deze tweede voorwaarde is uiteraard de meest verregaande wijziging. Een vennootschap moet aan één bestuurder of werkend vennoot een belastbare vergoeding uitkeren van één miljoen. Naar verluidt zou deze maatregel voorgesteld zijn door het hoofdbestuur van onze direkte belastingen. Aanvankelijk zou men daar zelfs gedacht hebben aan een bedrag van anderhalf miljoen.

Sociale zekerheid

En het moet gezegd : de maatregel zit op het eerste gezicht goed in elkaar. Een aantal ontwijkingsroutes werd meteen de pas afgesneden. Aan vier bestuurders elk een vergoeding uitkeren van 250.000 fr. om aldus aan de vereiste één miljoen te komen, kan niet. Het moet weliswaar om één miljoen gaan, maar dat moet worden toegekend aan één bestuurder of aktieve vennoot. Als bestuurder of aktieve vennoot een andere "bevriende' vennootschap nemen, is ook geen oplossing. De vergoeding aan deze vennootschap uitgekeerd, is immers niet onderworpen aan de sociale zekerheid.

Bovendien moet het gaan om één miljoen belastbaar inkomen. Vraag is of dit een vergoeding moet zijn vóór of nà het toepassen van art. 49 Gekoördineerd WIB. Met andere woorden : mogen van dit inkomen eerst de beroepskosten in mindering worden gebracht ? Ons inziens wel. En dat laat toch nog een uitwijkingsmogelijkheid open. Kosten die voorheen gedragen werden door de vennootschap, zouden - indien deze maatregel van kracht wordt - voortaan gedragen kunnen worden door de bestuurder of werkend vennoot zelf.

Een voorbeeld. Een bestuurder ontvangt jaarlijks een belastbare vergoeding van zijn vennootschap, onderworpen aan de sociale zekerheid, van 750.000 fr. Met de nieuwe maatregel zou zijn vennootschap aldus niet meer in aanmerking komen voor de verminderde tarieven. Die 750.000 fr. moet immers 1.000.000 fr. zijn om nog langer van die verminderde tarieven te kunnen genieten. Maar het toeval wil nu dat zijn vennootschap jaarlijks een recyclage-cyclus voor hem betaalt om zich verder te bekwamen in zijn vakgebied. Deze kost 250.000 fr. Aangezien deze opleiding bijdraagt tot het verkrijgen en behouden van belastbare inkomsten binnen de vennootschap, zijn deze kosten aftrekbaar binnen de vennootschapsbelasting. Om de nieuwe maatregel te omzeilen, zou de bestuurder nu zélf deze 250.000 fr. kunnen betalen zodat hij ze in mindering kan brengen als beroepskosten in zijn aangifte in de personenbelasting. Ook hij heeft immers belang bij deze opleiding : zo kan hij zijn inkomsten als bestuurder of werkend vennoot binnen de vennootschap behouden.

Anderzijds zal de vennootschap hem hiertoe een extra 250.000 fr. vergoeding uitkeren, onderworpen aan de belasting en aan de sociale zekerheid. Voor de bestuurder zelf vormt dit een nuloperatie. Hij krijgt wel 250.000 fr. meer belastbare vergoeding, maar daar staan net zoveel extra fiskaal aftrekbare beroepskosten tegenover. Zijn vennootschap wint bij deze "truuk' : zij keert nu wél een belastbare vergoeding uit van één miljoen. Resultaat : zij behoudt hoe dan ook de verminderde tarieven. Gevolg : meer bestuurders en werkende vennoten zullen hun kosten gaan bewijzen. En we weten uit het verleden dat de administratie dit met veel entoesiasme tegemoet ziet...

Papiermolen

Het bepalen van die één miljoen belastbare vergoeding zal trouwens in heel wat gevallen niet eenvoudig zijn. Het vaststellen van de belastbare bezoldiging is op het eerste gezicht simpel. Maar moet dat één miljoen berekend worden per boekjaar van de vennootschap of per aanslagjaar binnen de personenbelasting ? Het eerste lijkt ons de meest voor de hand liggende regel. Want indien men het bekijkt per aanslagjaar bij de bestuurder, worden de problemen legio.

Maar anderzijds wordt sinds de wet van 28 juli 1992 ook de overdreven huur als belastbaar beroepsinkomen gekwalificeerd en bijgevolg onderworpen aan de sociale zekerheid (zie art. 32, derde lid en art. 33 derde lid Gekoördineerd WIB). De kontroleurs van de vennootschapsbelasting kennen daarbij niet noodzakelijk het kadastraal inkomen (KI) van de woning die de bestuurder verhuurt aan zijn vennootschap. En dat KI is een noodzaak voor het bepalen van de overdreven huur. Bovendien mag art. 36 Gekoördineerd WIB niet uit het oog worden verloren. De voordelen van alle aard vormen ook belastbare vergoedingen onderworpen aan de sociale zekerheid. Dit alles zal binnen de administratie een hele papiermolen in gang zetten om alle elementen te verzamelen om het juiste tarief voor de vennootschap te kunnen bepalen.

De gevolgen van deze maatregel zijn volstrekt onlogisch. De kleine KMO's met een bescheiden opbrengst (winst + uitgekeerde bezoldigingen) zullen voortaan procentueel méér belasting moeten betalen dan die met een hoge opbrengst. En hier wordt bijgevolg een principe binnen de fiskaliteit net op zijn kop gezet : de progressiviteit. Dit principe stelt dat de relatieve belastingdruk hoger moet zijn naarmate het inkomen stijgt. En nu wordt dit voor KMO's precies andersom. Of om het nog duidelijker te stellen : een KMO'er die een wedde heeft van 800.000 fr. en een povere winst binnen zijn vennootschap van 500.000 fr. kan niet langer meer genieten van de verminderde tarieven. De KMO'er die zich 3.000.000 fr. wedde uitkeert en een winst overhoudt van 10.000.000 fr., krijgt wél de verminderde tarieven. Dus een rijke KMO krijgt een voordeliger belastingtarief dan de arme KMO.

De regering beweert impliciet dat die eerste KMO'er per definitie een vennootschap oprichtte om belasting te ontwijken. Net alsof het oprichten van een vennootschap enkel en alleen zou gebeuren om belasting te ontwijken. Eerlijkheidshalve moet gezegd dat dit in het verleden vaak is gebeurd. Maar de maatregel mist zijn doel. Hij zal niet die KMO's treffen die in het verleden spitstechnologie gebruikt hebben. Hij zal de echte kleintjes treffen.

Besluit

Deze aanpassing van de tarieven zowel binnen de personen- als vennootschapsbelasting is ons inziens een vrij zware ingreep in de Belgische fiskaliteit. Met het afschaffen van de indexatie binnen de personenbelasting wordt geraakt aan een krachtlijn van de hervorming van de wet van december 1988. En de regering had juist gesteld daaraan niet te raken. De in België ingevoerde belastingverlaging is ongedaan gemaakt. Bij de aanpassing van de verminderde tarieven in de vennootschapsbelasting wordt de kleine KMO gedoemd tot het betalen van meer belasting dan de grote.

Een ander voorstel dat cirkuleerde bij de opmaak van de begroting 1993 leek ons als fiskalist stukken eerlijker : het invoeren van opcentiemen. Vooral in de vennootschapsbelasting zou dit eerlijker geweest zijn : iedereen zou op eenzelfde wijze gestraft zijn.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 4 september 1992.