DEGRESSIEF AFSCHRIJVEN

Het Staatsblad wordt de laatste maanden niet langer om de haverklap bestookt met nieuwe wetgeving inzake inkomstenbelastingen. Deze rust is echter maar schijn. Enerzijds bereidt de regering een ingrijpende wijziging voor van de procedure inzake inkomstenbelasting. Anderzijds wordt van deze rust op wetgevend vlak gebruikt gemaakt om bestaande wetgeving en uitvoeringsbesluiten te interpreteren.Menigeen zal zich de opeenvolgende wijzigen herinneren van het stelsel van degressieve afschrijvingen. Zo werd onder meer ingevoerd dat degressief afschrijven niet kan voor vaste activa waarvan het gebruik aan derden is afgestaan door de belastingplichtige die de vaste activa afschrijft (art. 43, 2 KB WIB 1992 - ingevoerd via KB van 05/08/1991 en van toepassing op vaste activa die verkregen of tot stand gebracht zijn met ingang van de eerste dag van het jaar waarvan de inkomsten belastbaar zijn voor het aangslagjaar 1992). Bedoeling was juist die activa te treffen die niet door de belastingplichtige zelf worden gebruikt. Het was trouwens een van de eerste konkrete maatregelen die de regering nam tegen de door haar geviseerde patrimoniumvennootschappen.

Van meet af aan moet duidelijk zijn dat activa die verkregen of tot stand gebracht werden vóór het belastbaar tijdperk gekoppeld aan aanslagjaar 1992, nooit kunnen geviseerd worden door deze nieuwe maatregel. Een voorbeeld verduidelijkt een en ander. Veronderstel dat uw boekjaar het kalenderjaar volgt. In boekjaar 1990 kocht uw vennootschap een aktief dat kosteloos ter beschikking wordt gesteld aan een zustervennootschap. Vermits het boekjaar 1990 gekoppeld is aan een aanslagjaar dat vóór aanslagjaar 1992 valt, mag u dat aktief onbeperkt in de tijd blijven afschrijven volgens het degressieve stelsel. Merk trouwens op dat de inwerkingtreding toendertijd niet werd beveiligd met een clausule om wijzigingen aan de einde-boekjaardatum te kunnen doorprikken. Iets wat de wetgever in de huidige fiskale kontekst nooit meer vergeet.

Vragen

Alhoewel de tekst van dit koninklijk besluit op het eerste gezicht duidelijk lijkt, is niet alles meteen zonneklaar.

Stel dat uw vennootschap in 1994 begint met het bouwen van een onroerend goed. Het is van meet af aan de bedoeling het onroerend goed bij voltooiing te verhuren. Die voltooiing moet echter niet voor eind 1995 verwacht worden. De eerste huurder zal bijgevolg pas begin 1996 zijn huurkontrakt tekenen. Bijkomend gegeven: uw boekjaar volgt het kalenderjaar. Konkrete vraag: mag u het betrokken gebouw in 1994 en in 1995 nog degressief afschrijven of moet u meteen starten met het lineaire stelsel vermits u van plan bent het gebouw te verhuren? De tekst van het koninklijk besluit is daaromtrent duidelijk. In de tekst staat 'waarvan het gebruik aan derden is afgestaan' en niet 'waarvan het gebruik aan derden is of zal worden afgestaan'. Dus: voor de boekjaren 1994 en 1995 mag u nog degressief afschrijven.

In haar circulaire van 18/02/1993 (CI. RH. 243-438;444; punt 8) bevestigde de administratie (rijkelijk laat - de aangiftes van het aanslagjaar 1992 waren reeds voor het overgrote deel ingediend) dit standpunt. Rest nog de vraag hoe de omschakeling van het degressieve stelsel naar het (meestal) lineaire moet geschieden. Grijpen we terug naar het hiervoor uitgetekend voorbeeld. Stel dat de investering in het gebouw voor het boekjaar 1995 een totale aanschaffingswaarde vertegenwoordigt van 1000. In boekjaar 1995 schrijven we het fabrieksgebouw degressief af op 20 jaar. Aldus boeken we maximaal een afschrijving ten belope van 100. In boekjaar 1996 moet overgeschakeld worden op het lineaire stelsel. Van dan af aan zullen we 50 per jaar afschrijven (en niet 900/19 of 47,37).

Zo te werk gaan, levert de onderneming het eerste jaar een extra forse afschrijving op. In absolute cijfers gezien is de eerste degressieve afschrijving immers de grootste. In ons voorbeeld het huurkontrakt laten ingaan op 31 december 1995 in plaats van 1 januari 1996 scheelt een flinke slok op de borrel. De supplementaire 50 (bovenop het lineaire bedrag van 50) die u in het eerste geval in boekjaar 1995 in kosten kan boeken, zal u in het tweede geval pas in boekjaar 2014 kunnen boeken.

Opsplitsing

Het zojuist geschetste toepassingsgeval is te verdedigen met de tekst van het koninklijk besluit in de hand. Een tweede intrepretatieprobleem ligt moeilijker. Stel dat een onderneming het gebruik van een stuk van een vast aktief afstaat aan een derde maar zelf een gedeelte blijft gebruiken. Een 'stout' voorbeeld: een werkend-vennoot-arts laat zijn doktersvennootschap het huis van zijn dromen bouwen. In totaal kost het 1000. In dat woonhuis zijn uiteraard nogal wat plaatsen voorzien die de vennootschap zal gebruiken om de dokterspraktijk uit te oefenen. Het overige gedeelte zal de vennootschap ter beschikking stellen arts voor privé-doeleinden. De verhouding woonhuis versus praktijkgedeelte wordt redelijkerwijs respektievelijk op 60 en 40 procent bepaald. De voor de hand liggende vraag is: mag 400 (1000 x 0,4) afgeschreven worden volgens de degressieve metode ?

In de reeds geciteerde circulaire stelt de administratie dat het stelsel van degressieve afschrijvingen niet van toepassing is 'op vaste activa (of gedeelten ervan) waarvan de belastingplichtige het gebruik aan derden afstaat' (zie punt 3 van de bedoelde circulaire). Met deze circulaire in de hand stellen sommige kontroleurs dat zodra het gebruik van een stuk van een vast aktief wordt afgestaan aan een derde, het gehele vaste aktief niet langer in aanmerking komt voor het stelsel van degressieve afschrijvingen. De vennootschap van onze arts zou volgens deze stelling de 400 niét degressief mogen afschrijven, maar zou daarentegen de volle 1000 in de regel lineair moeten afschrijven.

Bazen

Juiste lektuur van de circulaire wijst echter uit dat het stelsel van degressief afschrijven niet kan voor het gedeelte van een vast aktief waarvan het gebruik aan een derde wordt afgestaan. Dit impliceert dat het andere gedeelte, met name het gedeelte dat door de belastingplichtige zelf wordt gebruikt, wél degressief kan afgeschreven worden. En om de kontroleurs die er anders over denken, te overtuigen, stelde senator Hatry deze vraag aan hun grote baas, de minister van financiën (Vraag nr. 747 dd. 21/04/1994, Vragen en Antwoorden Senaat 1993-94, nr. 112 van 14/06/1994, 9.5930). Die antwoordde: 'Daaruit volgt, a contrario, dat het gedeelte van een vast aktief waarvan het gebruik niet aan derden is afgestaan, zoals voorheen, degressief kan worden afgeschreven.' Dus: onze doktersvennootschap kan 400 degressief afschrijven en moet de overige 600 in de regel lineair afschrijven. Een geluk dat er nog bazen zijn.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 1 september 1994.