BELASTINGDRUK OP ARBEIDSINKOMEN STIJGT NIET, MAAR BESTEDING WORDT WEL EXTRA BELAST

In de personenbelasting lijken de gevolgen van het begrotingswerk blijkbaar mee te vallen. Officieel wordt de belastingdruk op het inkomen uit arbeid niet verhoogd. Toch wil de regering geld zien. Wat kon ze hier anders doen dan de besteding van dat arbeidsinkomen zwaarder te belasten. Met name onroerende goederen zullen dus een stuk meer belasting moeten opleveren.In eerste instantie besliste de regering de niet-indexering van de belastingschalen te verlengen voor de inkomstenjaren 1997 en 1998. De belastingvrije som (momenteel 156.000 frank per echtgenoot en 198.000 frank voor een alleenstaande) evenals de belastingvrije sommen voor gezinslasten blijven normaal geïndexeerd.

Op dit ogenblik wordt de belasting op gebouwde onroerende goederen die niet verhuurd worden (en dus vaak gebruikt worden als tweede verblijven) of verhuurd worden aan een natuurlijke persoon die ze noch geheel, noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid, belast op een bedrag van het geïndexeerd kadastraal inkomen verhoogd met 25 procent (art. 7, 1, 2, a W.I.B. 1992 ingevoerd door art. 1 Wet 30.03.1994 en van toepassing vanaf aanslagjaar 1995). Voortaan wordt deze 25 procent verhoogd tot 40 procent. Het indexcijfer om het geïndexeerd kadastraal inkomen te berekenen voor aanslagjaar 1996 bedraagt 1,1840. Voor aanslagjaar 1997 mag aan 1,2 gedacht worden. Neem een niet-geïndexeerd kadastraal inkomen van 60.000. Voor aanslagjaar 1996 is het belastbare bedrag ervan 88.800 frank (60.000 x 1,1840 x 1,25). Voor aanslagjaar 1997 zal dit tot 100.800 frank (60.000 x 1,2 x 1,4) oplopen. Een stijging met 12.000 frank of 13,5 procent. In de veronderstelling dat betrokkene een marginaal tarief heeft van 50 procent (rekening houdend met aanvullende gemeentebelasting van 7 procent en met de crisisbelasting van 3 procent geldt dat tarief al vanaf een belastbaar inkomen van 478.000 frank), zal dit tot 6.000 frank bijkomende belasting leiden. Deze verhoging geldt niet voor het eigen woonhuis.

Het argument van de regering is hier correct. Sinds 1975 zijn de kadastrale inkomens nooit aangepast. Vandaar dat in 1990 werd beslist ze vanaf dan te indexeren. In 1994 werd daar nog eens 25 procent bovenop gedaan. Nu wordt dat dus verhoogd tot 40 procent. Aldus zal een kadastraal inkomen van 100 in 1996 belast worden op een bedrag van 168. Volgens cijfers van de regering zou voortdurende indexatie van een kadastraal inkomen van 100 in 1975 begin januari van dit jaar leiden tot een kadastraal inkomen van 230. Het valt dus nog mee, tenzij men volgend jaar de klip neemt naar 230. Opmerkelijk is wel dat de regering zegt dat dit een voorlopige maatregel is 'in afwachting van het advies van de Hoge Raad voor de Financiën met betrekking tot de opportuniteit van de invoering van een belastingheffing op de reële huurinkomsten na aftrek van de effectief gedragen kosten'.

Meerwaarden

Momenteel zijn meerwaarden op gronden in bepaalde gevallen belastbaar. Sterk vereenvoudigd komt het hierop neer: wie binnen de vijf jaar na aankoop een grond verkoopt, zal op de meerwaarde 33 procent belasting moeten betalen. Gebeurt deze verkoop na vijf jaar tot het achtste jaar na aankoop, dan moet een belasting betaald worden van 16,5 procent (art. 90, 8 en art. 171 1, b en 4 d W.I.B. 1992). Een gelijkaardig systeem zal ingevoerd worden voor de gebouwde onroerende goederen. Indien deze binnen de vijf jaar na aankoop worden verkocht, zal op de eventuele meerwaarde een belasting moeten betaald worden van 16,5 procent. Eenmaal de periode van vijf jaar voorbij, zal in de regel geen belasting meer verschuldigd zijn.

De meerwaarde zal geacht worden overeen te stemmen met het verschil tussen de verkoopprijs verminderd met de kosten om het goed te gelde te maken en de aankoopprijs verhoogd met de werkelijk gedragen aanschaffingskosten met een minimum forfait van 25 procent vermeerderd ten eerste met 5 procent revalorisatie per volledig jaar dat het goed in bezit is gebleven van de belastingplichtige en ten tweede met de kostprijs van de werken in onroerende staat die werden uitgevoerd in het onroerend goed.

Een voorbeeld: een huis dat door de eigenaar werd verhuurd, wordt verkocht voor 5 miljoen frank. Om dat te doen betaalt de eigenaar 300.000 frank aan een vastgoedmakelaar. De bezitter kocht het huis drie jaar geleden voor 3 miljoen. Hij liet werken in onroerende staat aan het huis uitvoeren voor 200.000 frank. Hij zal belast worden aan 16,5 procent op een bedrag van 300.000 frank (5.000.000 - 300.000 - 3.000.000-750.000 - 30x150.000-200.000). Indien de werkelijk gedragen aanschaffingskosten hoger zouden zijn dan het berekend forfait van 1.200.000 (750.000 + x150.000), mag voor de werkelijke kostprijs gekozen Uit de tekst van de regering kan blijken dat het onbelangrijk is wie de kosten deed (de eigenaar, de huurder...) Enige voorwaarde zou zijn dat de werken werden uitgevoerd.

Deze maatregel sluit met een wel bijzonder merkwaardige noot. De regering stelt dat de administratie ermee belast wordt maatregelen uit te werken die het moeten mogelijk maken deze meerwaarden die door 'patrimoniumvennootschappen' gerealiseerd worden, op dezelfde wijze te belasten. Dit zal wel bedoeld zijn als afschrikmiddel om de vlucht naar patrimoniumvennootschappen te beletten. Denk maar aan de verhoging met 15 provent van de opslag op het kadastraal inkomen van 1,25 naar 1,40. Maar als met 'wijze' ook het tarief van 16,5 procent wordt bedoeld, zou dat een geschenk uit de hemel zijn voor de patrimoniumvennootschappen. Binnen een termijn van vijf jaar kunnen zij immers toch niet opteren voor gespreide taxatie (art. 47 W.I.B. 1992) en betalen zij op de meerwaarde het volle tarief van 40,17 procent.

Buitenlandse rekeningen

De regering heeft ook besloten in de aangifte in de personenbelasting een nieuwe rubriek op te nemen waarin de belastingplichtige zijn rekeningen bij financiële tussenpersonen in het buitenland moet vermelden. Ook het fiscale voordeel voor het pensioensparen en de individuele levensverzekering die niet met een hypothecaire lening is verbonden, wordt verminderd. De bedragen die door de belastingvermindering in aanmerking worden genomen zullen voortaan niet meer geïndexeerd worden. In het kader van het stimuleren van het wetenschappelijk onderzoek zullen giften voortaan aftrekbaar zijn van de afzonderlijke belastbare diverse inkomsten bedoeld in art. 90,2 W.I.B. Zo zal een geleerde die een wetenschappelijke prijs ontvangt een stuk van de gekregen som kunnen doorstorten aan een onderzoekscentrum met als nieuw voordeel dat hij op de doorgestorte som niet zal belast worden.

Volledigheidshalve kan vermeld worden dat de maatregel met betrekking tot het niet gespreid belasten van niet-geboekte immateriële activa ook van toepassing wordt in de personenbelasting voor winsten en baten van vrije beroepen. Het knagen aan de fiscale aftrekbaarheid van pensioensparen en levensverzekeringen gaat dus door. De maatregel waarbij voortaan een patronale sociale bijdrage zal verschuldigd zijn op het voordeel van alle aard van een werknemer die met een wagen van de vennootschap zijn woon-werkverkeer aflegt, is geen fiscale maatregel. Maar hij zal de ondernemingen toch 4 miljard frank bijkomende sociale bijdragen kosten. Wat dan weer een minderopbrengst voor de fiscus betekent. RSZ-bijdragen zijn immers aftrekbaar. Ook de rechtspersonenbelasting krijgt dit keer klappen. De grondslag van deze belasting zal verruimd worden door de uitbreiding van art. 223, 2 W.I.B. 1992 tot alle in de art. 53 en 66 W.I.B. 1992 vermelde verworpen uitgaven. Dit betekent dat de verworpen uitgaven in de rechtspersonenbelasting op dezelfde wijze belast zullen worden als in de vennootschapsbelasting. Deze maatregel moet maar liefst 2,1 miljard frank opbrengen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 2 oktober 1996.