DE FISCALE GEVOLGEN VAN DE EURO (2)

Vorige week werd in een eerste bijdrage de behandeling van de diverse aangiftes en de wisselverschillen naar aanleiding van de invoering van de euro besproken. Deze week willen we stilstaan bij de fiscale behandeling van de kosten bij de omschakeling.De introductie van de euro zal voor tal van ondernemingen nogal wat inspanningen vragen. Denk maar aan alles wat met hard- en software te maken heeft, de informatieverstrekking aan de klanten, de opleiding van het personeel, ... De vraag is niet zozeer of deze kosten fiscaal als beroepskosten aanvaard zullen worden. Want het antwoord op die vraag is natuurlijk positief. Wat vele bedrijfsleiders bezighoudt is of men deze kosten vroeger ten laste mag nemen dan dat ze effectief gemaakt worden en of investeringen ten gevolge van de euro in één keer ten laste genomen kunnen worden.

CBN

Ook hier heeft de Commissie voor boekhoudkundige Normen (CBN) in januari 1997 haar standpunt bekend gemaakt (Bulletin CBN nr. 37, p. I-33). Haar conclusie op boekhoudrechtelijk vlak is de eenvoud zelve: voor kosten verbonden aan de overschakeling op de euro gelden geen andere regels dan de algemeen geldende. Daarbij worden drie principes in herinnering gebracht. Enkel uitgaven gedaan in de loop van een jaar vertegenwoordigen kosten van die periode, tenzij deze betrekking hebben op een latere boekhoudperiode of het productieve investeringen betreft die via afschrijvingen ten laste genomen moeten worden.

Neem aan dat de onderneming belangrijke nieuwe eurosoftware aankoopt. Wel dan kan dit niet in één keer ten laste worden genomen. Als de gebruiksduur langer is dan één boekjaar, dan moet dit via de gebruikelijke regels afgeschreven worden. Het zich verplicht aanpassen aan een nieuwe wet, is geen vrijgeleide om de daaraan verbonden kosten onmiddellijk en in één keer ten laste te nemen.

Voor vaste activa kunnen tengevolge van een wijziging in de economische omstandigheden, aanvullende of uitzonderlijke afschrijvingen geboekt worden. Stel dat een bank nog belangrijke hard- en/of software bezit die vanaf de invoering van de euro geen enkele gebruikswaarde meer heeft. In het boekjaar dat 31 december 1998 bevat, kan met een extra afschrijving de resterende boekwaarde in kosten geboekt worden. Eventueel kan die onderneming het afschrijvingsritme voor die software herleiden naar het aantal boekjaren gedurende dewelke deze software nog kan gebruikt worden.

De boeiendste vraag is uiteraard of toekomstige kosten in een vroeger boekjaar in mindering gebracht kunnen worden dan dat waarin ze effectief gemaakt worden. Stel dat de onderneming in 1996 beslist eind 1998 alle personeelsleden van het bedrijf een opleiding te geven rond de euro en de concrete handelswijzen die door hen gerespecteerd moeten worden tegenover klanten en leveranciers. Kan die onderneming dan een stuk van die kosten al ten laste nemen in een boekjaar dat samenvalt met het kalenderjaar 1996 en 1997? Dit is uiteraard de vraag stellen of dergelijke kosten via een voorziening voor risico's en kosten al voor minstens een fractie in die twee boekjaren ten laste genomen kunnen worden.

De CBN stelt ook hier dat de algemene regels gelden. Voor zover die toekomstige kosten toe te schrijven zijn aan een voorval in de loop van dat boekjaar, ze geen extra opbrengsten in de toekomst opleveren en de hoogte ervan kan geraamd worden, kan daartoe een voorziening getroffen worden. En het gegeven voorbeeld lijkt aan al deze voorwaarden te voldoen. De onderneming heeft de beslissing tot opleiding in 1996 genomen op basis van de algemene beleidsdoelstellingen van de Belgische regering om tot de muntunie toe te treden. Het argument dat de invoering van de euro nog onzeker zou zijn, veegt de CBN van tafel. Gezien de verklaringen en acties van de regering, mogen ondernemingen er terecht van uitgaan dat de toetreding van België zo goed als zeker is.

Fiscaal

Maar moet de fiscus dat CBN-standpunt volgen? Deze vraag werd een tijd geleden aan de minister van Financiën voorgelegd (vraag nr. 683 van Volksvertegenwoordiger Van Belle, van Vragen en Antwoorden 1996-97, nr. 70, p. 9401-9403). De minister herinnert aan het algemene principe dat de geboekte voorzieningen voor risico's en kosten met betrekking tot de overschakeling op de euro, niet aftrekbaar zijn. Enkel als ze voldoen aan de eigen voorwaarden ingeschreven in het Wetboek Inkomstenbelastingen (WIB), zijn ze aftrekbaar (art. 48 WIB 1992 en art. 24 en 25 KB WIB 1992). Maar dan moeten ze in principe aftrekbare beroepskosten zijn van de latere boekjaren waarin ze effectief zullen voorkomen, het gevolg zijn van tijdens het boekjaar voorgekomen gebeurtenissen en nauwkeurig gerechtvaardigd worden in een staat die bij de aangifte is gevoegd. Zo kunnen geen voorzieningen aangelegd worden ter financiering van toekomstige investeringen in immateriële of le vaste activa met betrekking tot de euro. Ook voorzieningen voor personeelskosten voor bijkomend personeel (het aanwerven van een 'euromanager') of voor toekomstige minderopbrengsten wegens het verdwijnen van bijvoorbeeld wisselverrichtingen, zijn fiscaal niet aftrekbaar volgens de minister.

Terug naar ons voorbeeld. Stel dat de onderneming naar aanleiding van de stellige overtuiging van de Belgische regering een overeenkomst sluit met een gespecialiseerd opleidingscentrum om aan alle personeel medio 1998 een doorgedreven opleiding in euro te geven, kan zij dan de prijs van deze opleiding al fiscaal aanrekenen in boekjaren die aan 1998 voorafgaan? Het antwoord lijkt ons bevestigd te zijn. Hopelijk komt rond deze gehele problematiek een duidelijk standpunt van de minister. Hij stelde al eerder dat hij zijn administratie opdracht heeft gegeven een grondig onderzoek in te stellen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 25 september 1997.