BEREKENING VAN VOORDEEL VAN ALLE AARD WORDT VEREENVOUDIGD

Voor vele werknemers en bedrijfsleiders zijn voordelen van alle aard op hun voertuig een gretig discussieonderwerp. Iedereen wil zijn voordeel zo laag mogelijk geraamd zien. En nog meer bedrijfsleiders beweren dat dit ook het geval is. Tal van redenen worden bedacht, de een al origineler dan de andere. De wetgever heeft van zijn kant de jongste jaren een aantal bepalingen ingevoerd die moeten bijdragen tot een objectievere vaststelling van het voordeel. De minister van Financiën kondigt nu in zijn antwoord op een parlementaire vraag een vereenvoudiging van de berekeningswijze aan. Voordelen van alle aard worden inzake directe belastingen belast conform artikel 36 van het Wetboek Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992). Dit artikel stelt dat anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard voor de werkelijke waarden gelden bij de verkrijger. Maar het is de fiscus die het bestaan van het voordeel moet bewijzen. In fiscale zaken geldt immers als algemeen principe dat de fiscus het bewijs dient te leveren van de positieve bestanddelen (de opbrengsten) van het belastbaar resultaat. Vermits het bij een voordeel van alle aard gaat om een positief element van de belastinggrondslag, is het aan de fiscus te bewijzen dat het voordeel bestaat en hoe groot dat is (Cass. 16 januari 1992, de Fiscale Koerier, 1992, 92/361). Bovendien moet het voordeel verkregen zijn uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid. De fiscus gaat er altijd van uit dat er steeds een causaal verband tussen de toegekende voordelen en de beroepswerkzaamheid bestaat. Het voordeel is dus volgens de fiscus steeds belastbaar tenzij de bedrijfsleider aantoont dat andere oorzaken aan de basis liggen van de toekenning van het voordeel of nog dat het voordeel evengoed had kunnen genoten worden indien het mandaat niet werd uitgeoefend (zie Com.IB 1992, 31/8). En ook het bewijs van het causale verband moet door de fiscus bewezen worden (Gent, 25 maart 1983, FJF, No 83/172). Maar de fiscus oordeelt dat een louter occasioneel gebruik van een wagen van de werkgever voor een korte (privé)- verplaatsing door de werknemer, in hoofde van de werknemer niet moet gezien worden als een voordeel van alle aard maar als een niet-belastbaar sociaal voordeel (Com.IB 1992, 38/27).

Berekening

Het voordeel is gelijk aan het aantal voor persoonlijk gebruik afgelegde kilometers vermenigvuldigd met het voordeel in frank per afgelegde kilometer dat, rekening houdend met de belastbare kracht van het voertuig inzake verkeersbelasting, wettelijk is vastgelegd. Voor de vaststelling van het voordeel mag het aantal kilometer voor een jaar evenwel niet lager zijn dan 5.000. De berekening van de wettelijk vastgelegde kilometerprijs wordt echter voortaan geïndexeerd. Daardoor moet voor de berekening van het voordeel rekening gehouden worden met verschillende bedragen per kilometer voor eenzelfde belastbare kracht naargelang van het aantal indexeringen per jaar. Vandaar dat de minister aankondigt dat de berekening van het voordeel van alle aard dat voortvloeit uit het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig, zal dienen te gebeuren rekening houdend met één enkel bedrag voor het voorbije jaar. Voor 1997 gelden de bedragen zoals weergegeven in bijgaande tabel (PV nr. 1173 Simonet 22/12/1997, V&A Kamer 1997-98, nr. 133, p. 18.364).

Deze tabel is vanzelfsprekend een vereenvoudiging. Maar het bedrag zal slechts vastgesteld worden nadat het betrokken kalenderjaar is verstreken. Ondertussen moet de solidariteitsbijdrage ten belope van 33 procent voor het persoonlijk gebruik van een voertuig ter beschikking gesteld door de werkgever per RSZ-kwartaal aangegeven worden en doorgestort (art. 3, par.1, 4 Wet 26.07.1996). Op dat ogenblik zullen de latere indexeringen voor het betrokken kalenderjaar nog niet bekend zijn. En in de regel moeten de fiches 281 en samenvattende opgaven 325 ingediend worden uiterlijk eind februari van elk jaar. Zullen op dat ogenblik deze jaarbedragen reeds vastgesteld zijn? Wat dus als een vereenvoudiging overkomt, zal wellicht de zaak nog compliceren. Maar dat is misschien het meest kenmerkende van fiscale regelgeving...

Auto en chauffeur

Bovenstaande tabel geldt enkel voor personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen die onderworpen zijn aan de verkeersbelasting op grond van het belastbaar vermogen. Wat als een werknemer nu met een ander bedrijfsvoertuig (zoals een vrachtwagen, lichte vrachtauto of tractor) meer dan occasionele privé-verplaatsingen doet? Voor die bedrijfsvoertuigen wordt de verkeersbelasting immers niet bepaald op basis van de kracht maar op basis van het gewicht. In dat geval stelt de minister dat het belastbaar voordeel toch moet worden geraamd in functie van de voor het persoonlijk gebruik afgelegde kilometers en van het reële belastbare n van het voertuig met een minimum van 5.000 kilometer per jaar. Mogelijkheid om hiervan af te wijken ten einde rekening te houden met de normale behoeften van de verkrijger is volgens de minister terecht enkel toegestaan voor ter beschikking gestelde onroerende goederen (PV nr. 924, Hatry, 12/3/1998, V&A Senaat 1997-98, nr. 1-76, p. 3984). In dergelijk geval zal dus de reële kostprijs per kilometer moeten gebruikt worden, om het totale voordeel te berekenen. Op zondag met de vrachtwagen naar de bakker rijden kan dus duur uitvallen.

Wat als een onderneming naast een personenwagen ook een chauffeur ter beschikking stelt en het voertuig in die combinatie wordt gebruikt voor privé-verplaatsingen? Is die chauffeur dan ook begrepen in de kilometervergoeding die in bovenstaande tabel is aangegeven? In een (stok)oud arrest van 1981 dat handelde over de aanslagjaren 1969 tot 1972, hield het Hof in de beoordeling van het voordeel niet enkel rekening met benzine, verzekering, verkeersbelasting en onderhoud, maar ook met de bezoldiging van de chauffeur (Luik, 11 februari 1981, Fiscale Wetgeving en Rechtsbronnen, Ced Samsom, nr. 8155299). Maar deze discussie is zeker nog niet in laatste aanleg beslecht.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 4 september 1998.