VERHUUR VAN HANDELSFONDS IS ROEREND INKOMEN

Vennootschapsvorming zit de laatste jaren in de lift. Veel kleine en middelgrote ondernemingen oefenen hun activiteit niet langer als natuurlijk persoon uit, maar via een rechtspersoon. Door het dubbel zo zware tarief voor stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa wordt evenwel niet zo veel meer gewerkt met 'goodwill'. Op dit ogenblik wordt het handelsfonds niet meer ingebracht, maar door de vroegere ondernemer verhuurd aan zijn vennootschap. De rechtbank stelde de fiscus in het ongelijk, toen deze dit wou verhinderen. Aan de minister van Financiën werd gevraagd wat hij er van denkt.Een apotheker stopt de exploitatie van zijn officina. Hij besluit zijn handelsfonds niet in te brengen in de vennootschap die de exploitatie voortzet, maar deze in persoonlijke naam te houden. Maar omdat de vennootschap zijn handelsfonds ontegensprekelijk zal gebruiken, verhuurt hij dit aan de vennootschap voor een maandelijks overeengekomen prijs. De apotheker geeft de huursommen aan in zijn aangifte in de personenbelasting als inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen (art. 17, p. 1, 3 WIB 1992). Gevolg: in het vandaag van kracht zijnde wetboek zijn deze onderworpen aan een aanslagvoet van 15 procent (art. 171, 2bis, a WIB 1992).

De administratie was het daarmee niet eens. Die wou deze inkomsten belasten als beroepsinkomsten, zodat ze belast werden aan het progressieve tarief binnen de personenbelasting. De fiscus argumenteerde origineel. Vermits de huurinkomsten afkomstig zijn van goederen die werden gebruikt voor het uitoefenen van een (vroegere) beroepswerkzaamheid, dienden deze dan ook als beroepsinkomsten belast te worden. Daarnaast argumenteerde de administratie dat de apotheker in de officina bleef werken na de stopzetting van zijn eenmanszaak.

Exploitatie

Beide partijen kwamen niet tot een vergelijk. Dus zette de fiscus door. Hij vestigde de aanslag tegen het progressieve tarief. De belastingplichtige stapte naar het Hof van Beroep. In zijn arrest stelt het Hof dat wanneer een overeenkomst wordt afgesloten waarbij door een eigenaar van een handelsfonds aan een derde het recht wordt verleend om de handelszaak te gebruiken, er sprake is van de verhuring van een handelsfonds en niet van eigen exploitatie. Het feit dat de apotheker gedurende de periode dat hij het handelsfonds verhuurde bleef werken voor de vennootschap, veranderde volgens het Hof niets aan de situatie. De apotheker kreeg voor die arbeid een loon dat niet afhankelijk was van de winst van de exploitatie. Conclusie: het Hof gaf de apotheker het gelijk. (Luik, 17 december 1997; zie ook Fiscale Koerier, 98/202).

Senator Hatry (die ongetwijfeld op de goede weg is om de legendarische senator De Clippele op te volgen) vroeg de minister van Financiën nu of de fiscus naar aanleiding van dit arrest zijn mening zal herzien en voortaan de verhuring van een handelsfonds steeds als een roerend inkomen zal beschouwen (PV nr. 1265 Hatry, 03.08.1998, V&A Senaat 1997-98, 06.10.1998, nr. 1-83, 9.4393). De minister blijft op de vlakte. Alles hangt af, zegt hij, van de feitelijke en juridische omstandigheden waarin de desbetreffende verrichting plaatsvindt. Daar die van geval tot geval sterk kunnen verschillen, is het volgens de minister niet mogelijk een eenduidig standpunt in te nemen.

Fase

Vermoedelijk wil de minister daarmee laten uitschijnen dat dit arrest niet zegt dat de verhuur van een handelsfonds zonder meer een roerend inkomen is. Stel dat de apotheker zelf zaakvoerder en aandeelhouder van de apotheek was gebleven of zijn vergoeding afhankelijk was geweest van de winst, dan zou een en ander totaal verschillend kunnen beoordeeld zijn. In een vroeger arrest besliste hetzelfde Hof immers al anders, omdat in die casus werd geoordeeld dat de fase van de verhuur slechts een fase was die de effectieve verkoop van de apotheek voorafging. (Luik, 15 mei 1991, Fiscale Koerier, 91/374).

Maar in dat arrest was geen sprake van een vennootschap en ging het enkel om een apotheker die het handelsfonds van zijn officina verhuurde aan een collega en zelf in de apotheek bleef werken. Achteraf zou trouwens de echtgenote van de apotheker de exploitatie voortzetten.

Maar men mag aannemen dat een stopzetting betekent dat het handelsfonds tot het privaat patrimonium van de belastingplichtige behoort. Bijgevolg wordt de verhuring ervan een louter roerend inkomen.

Antirechtsmis-bruikbepaling

De minister herinnert aan de antirechtsmisbruikbepaling (art. 344, p. 1 WIB 1992). Daarmee wil hij aangeven dat de fiscus voortaan gebruik zou kunnen maken van deze wettekst om toch de inkomsten als beroepsinkomsten te belasten. De bedoelde wettekst stelt dat aan de administratie der directe belastingen niet kan worden tegengeworpen, de juridische kwalificatie door de partijen gegeven aan een akte alsook aan rlijke akten die een zelfde verrichting tot stand brengen, wanneer de administratie door vermoedens of door andere toegelaten bewijsmiddelen (art. 340 WIB 1992) vaststelt dat die kwalificatie tot doel heeft de belasting te ontwijken. Tenzij de belastingplichtige bewijst dat die kwalificatie aan rechtmatige financiële of economische behoeften beantwoordt.

Maar ondanks deze bepaling is het de vraag of dit arrest geen algemener belang heeft dan de minister laat uitschijnen. Het bevestigt immers de stelling dat eenmaal dat de beroepsactiviteit wordt stopgezet, het handelsfonds een deel van het privaat patrimonium wordt. Vanaf dat ogenblik zijn de inkomsten van betrokken roerend privaat patrimonium te belasten als roerend inkomen tegen een verlaagd tarief van 15 procent.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 20 november 1998.