HOE BLIND WORDT DE FISCUS MET NIEUWJAAR?

Het doek valt bijna over 1998. Juridisch is een jaareinde ook vaak niet zonder belang. Veelal valt 31 december samen met een of andere verjaringstermijn. Op fiscaal vlak is dit niet anders. De vraag die dan ook voor de hand ligt, is hoe ver de fiscus vanaf 1 januari 1999 kan teruggaan om een belastingplichtige te taxeren.De aanslagtermijnen inzake directe belastingen kunnen grosso modo ingedeeld worden in twee systemen. Enerzijds staat in het wetboek een eerste termijn van anderhalf jaar vanaf 1 januari, van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. Deze kan vrij eenvoudig uitgebreid worden tot drie jaar en bij fraude tot vijf jaar. Anderzijds kan deze logische structuur doorbroken worden in vier specifieke gevallen. In deze eerste bijdrage gaan we in op de eerste soort termijnen. In een volgende komen de bijzondere aanslagtermijnen aan bod.

Eerste termijn.

Als een belastingplichtige zijn aangifte over een welbepaald aanslagjaar tijdig indient in de vorm zoals bepaald door de wet, krijgt de fiscus de tijd de aanslag te vestigen tot 30 juni van het jaar dat volgt op dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd (art. 359, tweede lid WIB 1992). Dit betekent dat de aangifte die u tijdig en in de vorm zoals bepaald door de wet indiende over het aanslagjaar 1996 (dus met inkomsten van het jaar 1995 of van een boekjaar met afsluitdatum 31.12.1995 tot en met 30.12.1996) in beginsel moet ingekohierd worden door de fiscus voor 1 juli 1997.

>Wat als de fiscus zo'n aangifte 'vergeet'? Wel, dan wordt die fiscus zwaar gestraft. Na het verstrijken van deze termijn heeft de administratie niet langer het recht de belasting te vestigen. Dit impliceert dat de (gelukkige) belastingplichtige alle voorheffingen en voorafbetalingen moet terugbetaald krijgen.

Veiligheidshalve heeft de wetgever daarbij gesteld dat de fiscus steeds zes maanden tijd moet krijgen na het indienen van een tijdige aangifte, in de vorm zoals bepaald door de wet om de aanslag te vestigen (art. 353 WIB 1992). Wat betekent nu een tijdige aangifte in de vorm zoals bepaald door de wet?

Tijdig zijn wil zeggen: op de voorziene datum toekomen op de dienst die vermeld is op het aangifteformulier. Al de vormvoorwaarden van een aangifte opsommen, zou ons te ver leiden. Maar de administratie interpreteert de noodzakelijke vormvereisten streng.

Stel dat u zich in juni 1996 bij het invullen van de aangifte in de personenbelasting aanslagjaar 1996 heeft vergist. U vergat domweg het bedrag van het pensioensparen in te vullen. In oktober 1996 van hetzelfde jaar merkt u de fout. U schrijft een beleefd briefje aan uw inspecteur, waarbij u hem de passende rechtzetting vraagt. In dat geval zal de fiscus stellen dat uw oorspronkelijk ingediende aangifte niet noodzakelijk moet ingekohierd worden voor 1 juli 1997. Zoals zal blijken uit het volgende krijgt de fiscus volgens het bestuur anderhalf jaar extra, met name tot en met 31 december 1998, de tijd om uw aangifte voor de eerste maal in te kohieren.

Drie jaar

Bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van de aangifte of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting met betrekking tot de belastbare inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken van een aangifteformulier dat voldoet aan de vorm- en termijnvereisten, krijgt de fiscus drie jaar tijd om deze aangiftes in te kohieren, vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd (art. 354, eerste lid WIB 1992).

Een voorbeeld kan een ander verduidelijken. Een vennootschap diende een tijdige aangifte in voor het aanslagjaar 1996, met betrekking tot het boekjaar 1995 (afsluitdatum 31 december 1995). maar door omstandigheden (in het midden van het boekjaar startte de onderneming met een nieuw boekhoudpakket) wordt een materiële vergissing begaan bij het optellen van gegevens die uit de twee pakketten samengesteld moeten worden. Dit wordt door de fiscus ontdekt in 1998 en resulteert in een hogere belastbare basis en dito verschuldigde belasting. Vermits de fiscus zich nog bevindt binnen de drie jaar vanaf 1 januari 1996, kan hij tot op 31 december 1998 nog een bijkomende aanslag verrichten (Hij moet uiterlijk op 30 november 1998 daartoe een bericht van wijziging aan de belastingplichtige toesturen.) Zoals al gesteld, is dezelfde termijn van toepassing indien deze vennootschap voor het aanslagjaar 1996 géén aangifte deed of deze te laat indiende en het gaat om een nalatigheid, materiële vergissing of dergelijke. In de praktijk is het deze termijn die legio is. Voor 1 juli van het jaar na het aanslagjaar zal de administratie, vaak zonder controle ter plaatse een tijdig ingediende aangifte kohieren. Maar die tijdig ingediende aangifte kan in vele gevallen nog gewijzigd worden op basis van de zojuist geschetste driejaarlijkse termijn. Bij een normale controle voor aanslagjaar 1996 wordt l iets 'gevonden'.

Bijvoorbeeld: een geboekte waardevermindering op dubieuze debiteuren die fiscaal niet kan aanvaard worden, een naar oordeel van de fiscus te snelle afschrijving, de onderneming trok te goeder trouw een DBI af, waarvan achteraf blijkt dat dit niet kon... Op dat ogenblik zal men een 'tweede graad' kohieren, die wel uitvoerbaar moet verklaard worden ten laatste op 31 december 1998.

Vijf jaar

In geval van inbreuk op bepalingen van het wetboek inkomstenbelasting of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden, wordt de termijn op vijf jaar gebracht, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. (art 354, tweede lid WIB, 1992)

De omschrijving van het bedreiglijk opzet ligt voor de hand. De overtreding moet begaan worden met de bedoeling zichzelf of een derde een onrechtmatig voordeel te verschaffen, meestal ten nadele van een persoon of van de gemeenschap. De definitie van de wettekst 'met het oogmerk te schaden' is merkwaardiger. De overtreding moet begaan zijn met de wil nadeel te berokkenen, zelfs zonder dat de betrokkene enig voordeel uit zijn handeling haalt. (Com.I.B. 1992 354/24)

Belangrijk hierbij is dat de administratie moet bewijzen dat fraude in het spel is. Het mag niet gaan om nalatigheid, materiële vergissingen en onjuistheden te goeder trouw. Wet en jurisprudentie stellen bovendien dat bedrieglijk opzet niet ingeroepen kan worden door de administratie, steunende op het enige feit dat geen aangifte van belastbare inkomsten is gedaan, zelfs al waren deze omvangrijk. Anders gesteld: de termijn van vijf jaar is enkel van toepassing wanneer er reden tot strafrechtelijke vervolging bestaat. Er moet dus geen strafrechtelijke procedure lopende zijn. Het is voldoende dat redenen tot zo'n vervolging aanwezig zijn. Is er fraude in het spel en kan de fiscus geen gebruik maken van bijzondere termijnen (art. 358 W.I.B. 1992), die in een volgende bijdrage worden uiteengezet, dan moet op 31 december 1998 de fiscus een kruis maken over het aanslagjaar 1994. Dit zelfs in het geval van fraude voor het aanslagjaar 1994.

Eén dag

Deze opbouw van verjaringstermijnen is vrij duidelijk en rechtlijnig. Een belastingplichtige die een rechtspersoon opricht, kan deze termijnen naar zijn hand zetten. Een vennootschap moet de datum van het einde van haar boekjaar niet laten samenvallen met het einde van het kalenderjaar. Ze mag bijvoorbeeld 30 december van elk jaar als afsluitdatum kiezen.

Een voorbeeld kan de motivatie van deze keuze verduidelijken. Stel dat het boekjaar afsluit op 30 december 1995. Dan valt de aangifte in de vennootschapsbelasting nog onder het regime van het aanslagjaar 1995, wat betekent dat de termijnen voor verjaring al beginnen te lopen vanaf 1 januari 1995, dag dat het boekjaar waarvan sprake nog maar pas begint. De driejaarlijkse termijn loopt maar tot 31 december 1997. Ter vergelijking: zou het boekjaar sluiten op 31 december 1995 (in plaats van op 30 december), dan loopt die termijn pas af op 31 december 1998. Of... what a difference a day makes.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 18 december 1998.