RIJKENTAKS GELDT VOORTAAN VOOR IEDEREEN

Het voorontwerp van wet om een reeks fiscale bepalingen van de begroting te realiseren, is doorgestuurd naar de Raad van State. Een belangrijke brok bestaat uit de nieuwe regels voor de spaarfiscaliteit. Moeilijk wetgevend werk om de rijkentaks te veralgemenen dat stukken complexer uitvalt dan de notificatie van de ministerraad aanvankelijk liet vermoeden.

De nieuwe spaarfiscaliteit waartoe de regering heeft besloten, valt uiteen in twee grote delen. Het stelsel dat van toepassing zal zijn vanaf 01.01.2013 en het stelsel dat in extremis nog wordt aangepast voor het inkomstenjaar 2012.

Definitief stelsel met vijf uitzonderingen

Vanaf inkomstenjaar 2013 zijn alle roerende inkomsten onderworpen aan een tarief van 25 procent. Dit percentage wordt dus mede van toepassing op zowel dividenden als interesten. Deze stijgen van 21 naar 25 procent. Maar ook inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen verhogen nu van 15 naar 25 procent. Voorbeelden zijn hier de inkomsten van verhuring van stofferende huisraad in villa's, woningen, appartementen of kamers al dan niet gecombineerd met onroerende verhuur en royalty's. Inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten die geen pensioenen zijn, klimmen voortaan ook van 15 naar 25 procent. Het afgelopen jaar hebben sommige belastingplichtigen zich in lijfrentecontracten verstopt om alzo toch nog een tarief van 15 procent te behouden. Deze vlucht zal dus maar één jaar soelaas brengen. Inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, en lijfrentecontracten waren eerder niet geviseerd door de begrotingsmaatregelen voor 2012. Nu delen ze wel in de klappen.

Op deze algemene regel bestaan vijf uitzonderingen. (1) Inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties (exploitatieovereenkomsten zoals de billijke vergoeding en de reprografievergoeding), bedoeld in de wet van 30.06.1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten of in overeenkomstige bepalingen in het buitenlands recht, blijven onderworpen aan een tarief van 15 procent voor zover ze niet meer bedragen dan 54.890 EUR (bedrag voor aanslagjaar 2013). Bedragen de auteursrechten op jaarbasis meer dan 54.890 EUR dan zal het excedentair gedeelte onderworpen worden aan een roerende voorheffing van 25 procent en zal het veelal belast worden aan het progressief tarief eigen aan beroepsinkomsten. (2) Dividenden uitgekeerd door residentiële vastgoedbevaks waren tot inkomstenjaar 2012 vrijgesteld van roerende voorheffing. Voortaan worden zij onderworpen aan een voorheffing van 15 procent. Voor zover 80 procent van het vastgoed is belegd in woningen die gelegen zijn in de Europese Economische Ruimte (met een overgangsstelsel voor aanslagjaar 2013 en 2014). Onder woning verstaat men zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis. (3) Spaarboekjes blijven belast aan 15 procent voor het deel boven 1.830 EUR (bedrag voor aanslagjaar 2013). Beneden dat bedrag zijn ze vrijgesteld van roerende voorheffing. (4) De aanslagvoet van 15 procent blijft ook van toepassing op interesten van de Staatsbons uitgegeven op 04.12.2011 waarop tijdens de periode van 24.11.2011 tot 02.12.2011 is ingeschreven. De zogenaamde Letermebon met de op vandaag zeer aanlokkelijke interest van 4 procent blijft dus onderworpen aan 15 procent. Wie het land in barre tijden heeft geholpen, wordt bij voortduring beloond. (5) Tot slot blijven de liquidatieboni die uitgekeerd worden door een vennootschap in vereffening onderworpen aan 10 procent. Enigszins in tegenstelling met de notificatie van de ministerraad blijft het scheidingsaandeel voor coöperatieve vennootschappen ook onderworpen aan 10 procent.

Uit dit alles blijkt dat het voordeeltarief voor de dividenden uitgekeerd door investeringsvennootschappen en dividenden van gestripte VVPR-aandelen (Verlaagde Voorheffing/Précompte Réduit) is afgeschaft. Tevens mag duidelijk zijn dat eenieder de 25 procent meteen aan de bron zal moeten betalen. De korting van 4 procent voor wie minder heeft dan 20.020 EUR, geldt niet langer. De rijkentaks is afgeschaft omdat deze voortaan voor iedereen geldt.

Als compensatie voor deze verhoging van de roerende voorheffing en de veralgemening van de rijkentaks, worden alle interesten en dividenden waarop daadwerkelijk roerende voorheffing werd ingehouden, waarvoor een fictieve roerende voorheffing verrekenbaar is of die vrijgesteld zijn van roerende voorheffing, terug liberatoir. Dus moeten ze niet meer in de aangifte in de personenbelasting vanaf het aanslagjaar 2014. Back to the past.

Roerende inkomsten inkomstenjaar 2012

Maar wat nu met de roerende inkomsten voor het aanslagjaar 2013? Ook dat systeem heeft de regering ingrijpend gewijzigd nog voor het zijn volledige uitwerking kon krijgen. Wat resulteert in een danig complexe regeling voor één jaar.

Het systeem dat voorzien was, impliceerde dat in de aangifte personenbelasting aanslagjaar 2013 alle interesten en dividenden moesten verschijnen waar geen 4 procent bijkomende heffing op werd of kon worden betaald (het huidig art. 313 W.I.B. 1992). Een voorbeeld. Stel dat een belastingplichtige in 2012 vier soorten roerende inkomsten heeft ontvangen. Een dividend op aandelen waar meteen aan de bron de volle 25 procent roerende voorheffing op is ingehouden, interesten op een bedrijfsobligatie met inhouding van 21 procent, interest op een Letermebon met inhouding van 15 procent en interesten op een spaarboekje voor in totaal bruto 2.000 EUR (1.830 EUR vrijgesteld en op 170 EUR zal de bank 25,50 EUR of 15 procent voorheffing inhouden zodat de spaarder 1974,50 EUR netto ontvangt). Al deze inkomsten werden in België geïnd. Wat zou die belastingplichtige moeten hebben aangegeven in de oude regeling? Alle in het voorbeeld opgesomde inkomsten (nergens werd immers de extra 4 procent bijkomende heffing op ingehouden), met dien verstande dat voor het spaarboekje enkel bruto 170 EUR in de aangifte moest. Tevens zouden de schuldenaars van deze inkomsten alle uitgekeerde bedragen moeten hebben meedelen aan het centraal aanspreekpunt met uitzondering van de eerste schijf van 1.830 EUR van de inkomsten van het spaarboekje. Indien de belastingplichtige op de ontvangen interesten uit de bedrijfsobligatie meteen spontaan 4 procent bijkomende heffing had laten inhouden aan de bron, zouden enkel die inkomsten niet gemeld zijn aan het centraal aanspreekpunt en tevens ook niet moeten aangegeven zijn. Maar alle andere wel.

Wellicht mede door het feit dat het aanspreekpunt geen sluitende informatie zou krijgen van alle schuldenaars van de geviseerde roerende inkomsten, verandert de regering het geweer van schouder. Het centraal aanspreekpunt wordt zondermeer afgeschaft. Het zal dus nooit bestaan hebben. De fiscus zal bijgevolg niet automatisch weten welke dividenden en interesten een belastingplichtige heeft ontvangen gedurende 2012. Welke moet deze dan toch spontaan aangeven in zijn aangifte personenbelasting aanslagjaar 2013?

Een overgangsartikel stelt dat alle roerende inkomsten in de aangifte aanslagjaar 2013 moeten met uitzondering van (1) de liquidatieboni, het scheidingsaandeel, de Letermebon, (2) de dividenden en interesten waar aan de bron 21 procent plus 4 procent bijkomende heffing is op ingehouden, en (3) de roerende inkomsten die een voorheffing van 21 procent (zonder bijkomende heffing van 4 procent) of van 25 procent hebben ondergaan op voorwaarde dat de totaliteit van de roerende inkomsten die de belastingplichtige heeft verkregen, geen aanleiding meer kan geven tot een bijkomende heffing van 4 procent (op de 21 procent dividenden en interesten) en dus bijgevolg de bedoelde inkomsten het bedrag van 20.020 EUR niet overschrijden.

In ons voorbeeld betekent dit dat met zekerheid de interest op de Letermebon niet en de 170 bruto interest op het spaarboekje wel in de aangifte moeten aangegeven worden. Of het dividend en de interest op de bedrijfsobligatie in de aangifte moet, hangt af van het feit of het totale bedrag van de interesten en dividenden die de betrokken belastingplichtige in 2012 heeft ontvangen (andere dan liquidatieboni, scheidingsaandeel en Letermebon) meer bedragen dan 20.020 EUR. Is dat het geval, dan moet het dividend en de interest van de bedrijfsobligatie aangegeven worden. Is dat niet het geval, dan moet dat niet en zijn ze meteen liberatoir.

HST oplossing

Neem even aan dat de belastingplichtige de geschetste grens van 20.020 EUR overschrijdt. In dat geval zou het hem kunnen spijten dat hij op de bedrijfsobligatie niet onmiddellijk de extra 4 procent aan de bron heeft laten inhouden. Hij moet nu immers zowel de interest op de bedrijfsobligatie als het dividend aangeven om correct de 4 procent te kunnen betalen via zijn aangifte in de personenbelasting aanslagjaar 2013. Zo kent de fiscus deze roerende inkomsten. Had hij die 4 procent meteen aan de bron laten inhouden, minstens op het gedeelte dat de grens van 20.020 EUR overschrijdt, dan zou hij geen van beide moeten vermelden in zijn aangifte en zou de fiscus daar geen weet van hebben vermits het centraal aanspreekpunt met terugwerkende kracht is afgeschaft.

Hier zorgt de regering voor een HST oplossing. Het voorontwerp van wet stelt dat de verkrijgers van dividenden en interesten die afzonderlijk belastbaar zijn aan een aanslagvoet van 21 procent tot 31.12.2012 aan de schuldenaars van de bijkomende heffing mogen vragen om vooralsnog de bijkomende heffing op roerende inkomsten van 4 procent op deze inkomsten in te houden. De doorstorting naar de schatkist moet zelfs maar ten laatste tegen 31.03.2013 gebeuren. De belastingplichtige uit ons voorbeeld heeft dus nog een goeie 20 dagen om dat aan zijn bank te vragen. Een wel heel korte periode. Maar als hij de 4 extra procent nog laat doorstorten, moet hij de interest op de bedrijfsobligatie en het dividend niet invullen in zijn aangifte midden volgend jaar.

Om het afschaffen van het aanspreekpunt enigszins te compenseren, voorziet het voorontwerp van wet nog dat elk van ons mogelijks een bijzondere verklaring moet afleggen. Wanneer u in de aangifte aanslagjaar 2013 geen interesten en dividenden vermeldt waar 21 of 25 procent op is ingehouden, zal u in de aangifte zelf op eer moeten verklaren dat u geen roerende inkomsten hebt verkregen waarop nog de bijkomende heffing van 4 procent kan worden toegepast.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 11 december 2012.