MAG DE FISCUS U BANKREKENINGUITTREKSELS OPVRAGEN?

Een belastingplichtige moet de fiscus alle boeken en bescheiden voorleggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen. Veel belastingplichtigen vragen zich daarbij af of de fiscus mag vragen naar private rekeningen, spaarrekeningen, ontvangen giften en erfenissen. Moet de belastingplichtige op zo’n vragen antwoorden? Recent werd de minister van Financiën daarrond geïnterpelleerd in de Senaat.

In het Wetboek Inkomstenbelastingen (W.I.B. 1992) is een bankgeheim ingeschreven. Art. 318 W.I.B. 1992 stelt expliciet dat de administratie niet gemachtigd is om in de rekeningen, boeken en documenten van de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen inlichtingen in te zamelen met het oog op het belasten van hun cliënten.

Op deze regel bestaat één grote uitzondering. Hetzelfde artikel stelt dat indien een belastingcontrole van de belastbare inkomsten van de bank zelf concrete elementen aan het licht brengt die het bestaan of de voorbereiding van een mechanisme van belastingontduiking kunnen doen vermoeden, uit de rekeningen, boeken en documenten van de instelling inlichtingen mogen geput worden die het mogelijk maken het onderzoek te voltooien en de door deze cliënt verschuldigde belastingen te bepalen. Maar als een belastingcontrole een eenvoudige vraag om inlichtingen naar de bank stuurt in het kader van een belastingonderzoek van een cliënt met de vraag copies te verstrekken van bankrekeninguittreksels, dan kan dit niet. Terloops kan gesteld worden dat inlichtingen die op deze wijze zouden verkregen zijn, automatisch de nietigheid van het bewijsmiddel en dus de regelmatigheid van de aanslag aantast (Antwerpen, 12 november 1992, F.J.F., 1993, 241). Dus zelfs al zou de bank verkeerdelijk op dergelijke vraag zou antwoorden, dan nog kunnen deze gegevens niet gebruikt worden door de fiscus.

Privé rekeningen

De vraag is dan ook of de fiscus de inlichtingen die hij niet mag vragen aan de bank, kan vragen aan de belastingplichtige zelf.

De Administratie kan uiteraard alle bankrekeninguittreksels van bankrekeningen van rechtspersonen opvragen en de beroepsmatige bankuittreksels van zelfstandigen opvragen en onderzoeken. Zij vormen trouwens een verantwoordingsstuk binnen hun boekhouding. Dezelfde regel geldt voor vrije beroepers. Daar staat tegenover dat de fiscus bescheiden van loutere privé-aard, zonder enig verband met geldbeleggingen of inkomstenincasseringen, zoals bijvoorbeeld boeken en bescheiden betreffende huishoudelijke uitgaven, niet mag opvorderen. De fiscus stelt zelfs dat de aanslagambtenaren in dit opzicht met tact en doorzicht moeten optreden, ten einde nutteloze discussies te vermijden en de belastingplichtige niet te ontstemmen. (Com.I.B 1992, 315/5).

Als de belastingplichtige zich van zijn rekening voor privé- en beroepsdoeleinden bedient, mogen volgens de fiscus al de verantwoordingsstukken (periodieke uittreksels, debet- en creditberichten, verantwoordingsstroken, afschriften van opdrachten, enz.) van de op die rekening uitgevoerde verrichtingen, door de administratie worden ingezien. Enkel die bescheiden maken het immers mogelijk het privé of professioneel karakter van de verrichtingen te bepalen (Gent, 22.11.1965, Delvoye, Bull. 436, blz. 1923; zie Com.I.B 1992 315/6).

Let wel op, als de belastingplichtige een uitgave wil motiveren die hij niet kon betalen op basis van de lopende (netto) ontvangsten van het betrokken aanslagjaar, zal hij zelf met de bewijzen voor de dag moeten komen. Zoniet zal de fiscus in de regel een “indiciaire aanslag” vestigen voor de niet verantwoorde som. Voor zover het tegenbewijs van de belastingplichtige betrekking heeft op verkopen van roerende waarden of andere financiële instrumenten die hij zich als belegging heeft aangeschaft, hebben de ingeroepen aankoop- of verkoopborderellen of -documenten tegenover de Administratie der directe belastingen slechts bewijskracht indien ze de vermelding "op naam" dragen en zijn opgesteld ten name van de belastingplichtige of van de personen van wie hij de rechthebbende is (art. 341 W.I.B. 1992).

Buitenland

Op deze regel dat de fiscus niet kan vragen naar loutere privé-rekeningen bestaat echter één grote bekende uitzondering. Art. 307, § 1, tweede lid W.I.B. 1992 voorziet dat de jaarlijkse aangifte in de personenbelasting het bestaan moet vermelden van rekeningen van elke aard waarvan de belastingplichtige, zijn echtgenoot, alsmede de kinderen waarvan de inkomsten bij die van de ouders worden gevoegd, op enigerlei ogenblik tijdens het belastbaar tijdperk, titularis zijn geweest bij een in het buitenland gelegen bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling. Is dit het geval, dan moet de belastingplichtige tevens het land of de landen vermelden waar die rekeningen geopend zijn geweest. Het formulier van de aangifte in de personenbelasting bevat de daartoe voorziene rubrieken. Bijkomend voorziet art. 315, tweede lid, 1° W.I.B. 1992 dat de belastingplichtige rijksinwoner op vraag van de fiscus de bijhorende boeken en bescheiden moet voorleggen. Met andere woorden: de fiscus kan in deze wel naar de rekeninguittreksels vragen. Ook al gaat het bij die buitenlandse rekeningen om echte privé rekeningen.

Interpellatie

Recent werd de minister van Financiën daaromtrent nog geïnterpelleerd. Senator WEYTS vroeg de fiscus of het geoorloofd is dat in een vraag om inlichtingen mag gevraagd worden dat de belastingplichtige enig ander gegeven zou verstrekken dat zijn vermogenstoestand kan verduidelijken zoals private rekeningen, spaarrekeningen, ontvangen giften en erfenissen. Het ging om een controlecentrum van de Administratie van Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit (A.O.I.F.). Volgens de senator kan dit niet vermits het niet aan de belastingplichtige is de administratie vaststellingen toe te spelen, doch omgekeerd. De Administratie moet vaststellen en op basis van deze vaststellingen eventuele tekorten schriftelijk meedelen. De minister antwoordt door te stellen dat deze praktijk geenszins een algemene toestand van ongeoorloofde controlepraktijken bij de Administratie weergeven. Het gaat volgens de minister om enkele welbepaalde, concrete gevallen (Parlementaire Handelingen Senaat, Vergadering van 14.01.1999, Gewone zitting 1998-1999, p. 6930-6931). Maar uit het antwoord blijkt de minister de stelling te bevestigen. Deze vragen kunnen niet zondermeer gesteld worden.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 12 maart 1999.