FISCUS MOET BELASTINGBETALER VOORTAAN GEMOTIVEERD ANTWOORDEN

De fiscus is het niet altijd eens met de aangifte van een belastingbetaler. Maar de regel is dat als hij iets wil wijzigen, hij dat eerst netjes moet melden aan de belastingplichtige. Die krijgt dan meestal een termijn van één maand om te reageren op het voornemen van de fiscus. Tot voor kort was de fiscus niet verplicht gemotiveerd te antwoorden op het verweer van de belastingplichtige. Vanaf 1 oktober 2000 moet dat wel. Minister van Financiën Reynders besloot tot dergelijke wetswijziging onder druk van de regels van behoorlijk bestuur en de kritiek van de federale ombudsmannen op deze werkwijze.

Als de fiscus vindt dat de aangifte van een belastingplichtige niet juist is , kan hij die wijzigen. Maar alvorens hij dat kan doen, moet hij de belastingplichtige daarvan op de hoogte brengen. Binnen het Wetboek Inkomstenbelastingen zijn daartoe twee artikelen uitgewerkt. Eén is van kracht bij een geldige (tijdige) aangifte (die leidt tot een bericht van wijziging). Een ander artikel regelt deze kennisgeving in de gevallen dat de belastingplichtige niet alle regels volgde (wat resulteert in een kennisgeving van aanslag van ambtswege).
De procedure van het bericht van wijziging (art. 346 W.I.B. 1992) laat de administratie toe de elementen te wijzigen die in een geldige aangifte worden vermeld of die schriftelijk door de belastingplichtige zijn erkend.
De administratie kan daarnaast een beroep doen op de procedure van kennisgeving van de aanslag van ambtswege, (art. 351 en 352 W.I.B. 1992) wanneer de belastingplichtige nalaat om, binnen de vastgestelde termijnen, zijn aangifte in te dienen, de vormgebreken te verhelpen, zijn boeken en bescheiden over te leggen of te antwoorden op een bericht van wijziging. Wanneer de fiscus gebruik maakt van één van deze procedures, stuurt de administratie een gemotiveerd bericht aan de belastingschuldige. De belastingbetaler beschikt dan over een termijn om zijn opmerkingen kenbaar te maken. In de meeste gevallen is die termijn één maand.

Belangrijke geschillen

In veel gevallen antwoordt de belastingplichtige op het voornemen van de fiscus om zijn aangifte aan te passen. Want zo goed als altijd leidt dit tot een verhoging van de belastbare basis en dus van de te betalen belasting. Vandaar dat veel belastingplichtigen een gemotiveerd antwoord naar de fiscus sturen waarin zij met argumenten precies uiteenzetten waarom zij het niet eens zijn met de fiscus. Tot nog toe was het zo dat de fiscus in het beste geval dit weerwerk van de belastingplichtige las, maar vaak onbeantwoord liet.
In de commentaar van de fiscus op de wijzigingsprocedure stelt zij zelf dat geen enkele wetsbepaling de aanslagambtenaar verplicht de opmerkingen te beantwoorden die de belastingplichtige in antwoord op het bericht van wijziging van zijn aangifte heeft geformuleerd (Brussel, 11.3.1963, Vlimant, Bull. 412, blz. 2054; zie Com.IB 1992 346/3). Wel stelt diezelfde commentaar dat de fiscus bij belangrijke meningsverschillen zoveel mogelijk de betrokken belastingplichtige (met een gewone brief) op de hoogte moet brengen van de mate waarin met de door hem gedane opmerkingen rekening wordt gehouden (Com.IB 1992 346/4).
Maar menig fiscalist weet dat in het overgrote deel van de gevallen de fiscus nauwelijks de tijd had om al die antwoorden te lezen. In veel gevallen antwoordde de fiscus niet op die brieven van de belastingbetalers en ging zondermeer over tot het inkohieren van de geplande aanslag. De belastingplichtige diende dan maar in bezwaar te gaan. De vraag is echter of het louter inkohieren van de geplande aanslag zonder de belastingplichtige te laten weten waarom zijn argumenten niet afdoend waren, nog wel strookt met de aan belang winnende regel van behoorlijk bestuur.
Daar komt nog bij dat de Federale Ombudsmannen met deze gang van zaken evenmin akkoord konden gaan. De beginselen van behoorlijk bestuur vereisen via de motiveringsplicht immers dat in het besluit zelf de motieven van de beslissing bekend worden gemaakt. Voor de kamercommissie gaf minister Reynders dat toe. Het feit dat de fiscus kan inkohieren zonder eerst de belastingplichtige antwoord te geven op zijn argumenten beantwoordt niet aan de recente evolutie van het administratief recht.
Omdat de administratie niet verplicht is te antwoorden op de opmerkingen van de belastingplichtige, kan die laatste volgens de minister niet oordelen of er reden is tot het indienen van een bezwaarschrift. Dit is in strijd met de principes van behoorlijk bestuur zoals die vandaag worden aanvaard door de rechtspraak en de rechtsleer. Vandaar dat minister Reynders het plan opvatte de administratie te verplichten aan de belastingplichtige mee te delen in welke mate en op grond van welke motieven zijn opmerkingen werden genegeerd (Kamer, DOC 50 0438/002).
Vandaar dat zowel bij de artikelen die een bericht van wijziging van aangifte (art. 346, laatste lid W.I.B. 1992) als een kennisgeving van aanslag van ambtswege (art. 352bis W.I.B. 1992) regelen voortaan volgende passus is ingeschreven: Ten laatste de dag van de vestiging van de aanslag, stelt de administratie de belastingplichtige bij ter post aangetekende brief in kennis van de opmerkingen die hij heeft gemaakt overeenkomstig het derde lid van dit artikel, en waarmee zij geen rekening heeft gehouden, met vermelding van de motieven die haar beslissing rechtvaardigen.
Deze terechte aanpassing zal voor de fiscus nogal wat meer werk met zich meebrengen. De wet voorziet duidelijk in een motiveringsplicht. Als de fiscus dat niet zou doen, kan dat leiden tot een nietige aanslag. Tijdens de parlementaire voorbereidingen stelde een lid van de Kamercommissie dat met zoveel woorden. De minister ging niet in op die stelling. Hij stelde uitdrukkelijk zich daar niet over te willen uitspreken. Wel stelde de minister dat hij verwacht dat ingevolge deze motivatieplicht het aantal beroepen bij de rechtbank zal verminderen. Wanneer de beslissingen duidelijk worden gemotiveerd zullen ook de contacten met de belastingplichtige vlotter verlopen.
Deze verplichte motivatie zal tenslotte ook de opbouw van een administratieve jurisprudentie in de hand werken. (Kamer, DOC 50 0438/003).

Vanaf oktober 2000

Maar niet enkel het niet antwoorden zal de fiscus last bezorgen. Stel dat de fiscus niet op alle argumenten antwoordt, betekent dit dan dat zijn bestuurshandeling gebrekkig is en dus in strijd met de wet? Vermoedelijk wel. De praktijk leert dat de fiscus in sommige gevallen een aangetekend briefje stuurt waarin wordt gesteld dat hij de argumenten van de belastingplichtige uitgebreid heeft onderzocht, maar niet kon inwilligen. Dergelijk antwoord is niet het antwoord dat bedoeld wordt door de wet. Uit zon brief kan de belastingplichtige niet afleiden waarom zijn opmerkingen niet werden ingewilligd. En dus lijkt dit een grond om te vragen de aanslag nietig te verklaren.
Wel moet het gevolg van een eventuele nietigheid niet overroepen worden. Het wetboek bevat een artikel dat stelt dat wanneer een aanslag nietig verklaard is omdat hij niet werd gevestigd overeenkomstig een wettelijke regel (met uitzondering van een regel betreffende verjaring) de administratie, zelfs als de voor het vestigen van de aanslag gestelde termijn reeds verlopen is, ten name van dezelfde belastingschuldige, op grond van dezelfde belastingelementen of op een gedeelte ervan, een nieuwe aanslag kan vestigen (art. 355 W.I.B. 1992).
Deze nieuwe bepaling is in werking getreden vanaf 1 oktober 2000.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 9 februari 2001.