AFBOUW CRISISBELASTING GEBREURT TRAPSGEWIJS

De aangifte in de personenbelasting verscheen al in het Belgisch Staatsblad op 31 maart 2001 (KB 13.03.2001). Op dit ogenblik wordt ze door de fiscus naar elke belastingplichtige verstuurd. In 2000 werden geen grote wijzigingen aangebracht in het Wetboek Inkomstenbelastingen 1992. Het belangrijkste voor de aangifte die tegen 29 juni in de bus van de fiscus moet liggen, is dat de crisisbelasting voor het tweede opeenvolgende jaar zakt. Een overzicht.

Door de Wet van 24.12.1999 werd voor het eerst een begin gemaakt met de afschaffing van de crisisbelasting. De crisisbelasting is een aanvullende belasting van initieel 3 procent die ingeschreven staat in art. 463bis van het Wetboek Inkomstenbelastingen (WIB) 1992. Ze werd ingevoerd in de loop van de jaren 90 met het oog op het halen van de Maastrichtnormen. De wet van 24.12.1999 vermindert de crisisbelasting in aanslagjaar 2000 en 2001. De crisisbelasting wordt berekend als percentage op de verschuldigde personenbelasting. Dat gebeurt vóór verrekening van voorafbetaling, het forfaitaire gedeelte van de buitenlandse belasting en het belastingkrediet, en de toepassing van de vermeerdering of bonificatie rond voorafbetalingen. Dat betekent dat als de personenbelasting 100 is, ze wordt aangevuld met 3 punten crisisbelasting. Zo is 103 verschuldigd.

Voor het aanslagjaar 2001 wordt de crisisbelasting verminderd. Dat gebeurt trapsgewijs. Wanneer het gezamenlijk belastbaar inkomen 800.000 frank niet overschrijdt, wordt de crisisbelasting beperkt tot 1 procent. Ligt het gezamenlijk belastbaar inkomen tussen 800.001 frank en 850.000 frank dan is de crisisbelasting gelijk aan 1 procent verhoogd met het product van 1 procent met de verhouding tussen enerzijds het verschil van het gezamenlijk belastbaar inkomen en 800.000 frank en anderzijds 50.000 frank. Is het gezamenlijk belastbaar inkomen begrepen is tussen 850.001 frank en 1.200.000 frank dan bedraagt de crisisbelasting 2 procent. Wanneer het gezamenlijk belastbaar inkomen tussen 1.200.001 frank en 1.250.000 frank ligt, wordt de crisisbelasting berekend vertrekkende van 2 procent en verhoogd met het product van 1 procent met de verhouding tussen enerzijds het verschil tussen het gezamenlijk belastbaar inkomen en 1.200.000 frank en anderzijds 50.000 frank. Een ingewikkelde regeling die ervoor moet zorgen dat de laagste inkomens (tot 800.000 frank) het meest genieten van de vermindering. De crisisbelasting bracht in haar topjaren een goede 30 miljard op. Vandaar dat de regering de afschaffing van de crisisbelasting heel behoedzaam invoert.

Neem nu een gezin met een gezamenlijk belastbaar inkomen van 1.200.000. Stel dat de personenbelasting op dat inkomen 360.000 frank hoog is. Tot vorig jaar diende dat gezin 10.800 frank crisisbelasting te betalen. Nu daalt dat tot 7.200 frank, een belastingbesparing van iets minder dan 1 procent.

Tarieven

Uiteraard wordt deze verminderde crisisbelasting berekend op de tarieven die voor aanslagjaar 2001 gelden in de personenbelasting. Die tarieven zijn en blijven hoog. Vooral de opbouw ervan is specifiek voor ons land. Het probleem is dat het tarief van 45 procent in ons land al begint vanaf een inkomen van 488.001 frank. Als daar de crisisbelasting en de aanvullende gemeentebelasting aan wordt toegevoegd, komt men al gauw uit tegen de 50 procent. Dat betekent dat wie als alleenstaande op jaarbasis een belastbare loonsverhoging krijgt van 10.000 frank (naast de 488.000 frank die hij al heeft), daarop 5.000 frank extra personenbelasting moet betalen. Dat is het Belgische probleem.

In de ons omringende landen start het tarief van 50 procent pas op een hoger belastbaar inkomen. In Frankrijk moet voor het aanslagjaar 2001 47,25 procent personenbelasting betaald worden vanaf een inkomen van 1.471.458 frank. In Duitsland is het tarief van 48,5 procent van toepassing op een inkomen vanaf 2.103.801 frank. In Frankrijk is op de schijf van 317.329 tot 558.523 frank dus maar 21,75 procent personenbelasting verschuldigd.

Wijzigingen aangifte

Voor het overige is het model van de aangifte in de personenbelasting voor het aanslagjaar 2001 vergelijkbaar met dat van aanslagjaar 2000. We overlopen de vier belangrijkste wijzigingen. Voor wie aandelenopties heeft, ziet de aangifte er iets anders uit. Die aandelenopties werden ingevoerd door de wet van 26.03.1999. Vorig jaar kon dus bij het indienen van de aangifte over het aanslagjaar 2000 enkel een optieplan bestaan dat dateerde van 1999. Nu kan het of 1999 of 2000 zijn. Vandaar dat de opsplitsing volgens jaar in de aangifte voorkomt. De opties uit 1999 moeten bovendien gevolgd worden door de fiscus. Als die van het verlaagde tarief van 7,5 procent konden genieten, maar als intussen niet alle voorwaarden om dat tarief te behouden werden vervuld, is een additionele belasting van 7,5 procent verschuldigd. Tevens moet de fiscus nagaan of de belastingplichtige de opties nog in zijn bezit heeft. Om van het verlaagde tarief te kunnen genieten, bepaalt de optiewet immers dat de optie niet mag worden uitgeoefend vóór het einde van het derde kalenderjaar, noch na het einde van het tiende jaar na het jaar waarin het aanbod heeft plaatsgevonden.

Voor het woonwerkverkeer is de aangifte niet gewijzigd. Maar de regering stelde dat om het gebruik van het openbaar vervoer aan te moedigen, de werkgeversbijdrage in een abonnement voor openbaar vervoer voor het aanslagjaar 2001 volledig vrijgesteld is. Dat staat in de toelichting die bij de aangifte aan iedere Belg in de vorm van een boekje wordt meegedeeld. Deze wetswijziging is wel al aangekondigd, maar nog niet effectief ingevoerd. Toch mag daar al rekening mee gehouden worden.

In het vak Pensioenen is een nieuwe rubriek gevoegd met betrekking tot de wettelijke vergoedingen wegens blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, die volledig vrijgesteld zijn van belasting in de mate waarin ze geen herstel van een bestendige derving van winst, bezoldiging of baten uitmaken. In dat vak moet enkel de belastbare uitkering aangegeven worden. De niet belastbare vergoeding moet niet langer aangegeven worden. In de regel zal de schuldenaar van die vergoeding een fiche 281.16 opmaken waar enkel het eventueel belastbare deel opkomt. Maar het is goed dat te controleren.

Binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald in het wetboek wordt een belastingvermindering verleend die wordt berekend op de volgende uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald als betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening (de zogenaamde kapitaalaflossingen) die is aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen. Vanaf aanslagjaar 2001 moet het krediet niet langer gewaarborgd zijn door een schuldsaldoverzekering.

Tijdig indienen

De aangifte in de personenbelasting moet uiterlijk op 29 juni 2001 ingediend zijn. De overlegging van de aangifte moet gebeuren binnen de termijnen bepaald in het wetboek. Dit impliceert dat het (aangetekend) verzenden van de aangifte op de uiterste datum steeds leidt tot een laattijdige aangifte. De aangifte moet immers op de laatste dag van die termijn bij de fiscus toekomen. Pas versturen op die datum zal dus zo goed als steeds betekenen dat de aangifte pas na die datum door de post wordt bezorgd aan de fiscus. Het Hof van Cassatie stelt in deze dat de belastingplichtige ervoor moet zorgen dat de aangifte tijdig toekomt bij de betrokken dienst. Indien de aangifte bij gewone verzending of bij deponering in de brievenbus van het belastingkantoor werd ingediend, kan een betwisting ontstaan. In dat geval kan de administratie zich enkel baseren op de datumstempel die zij zelf op de aangifte aanbrengt voor zover de fiscus de indiendatum op geen andere wijze kan bewijzen. In dergelijk geval moet de belastingplichtige het bewijs van tijdige overlegging leveren. Dat bewijs mag hij evenwel leveren met alle middelen van recht, getuigenbewijs en vermoedens inbegrepen. De belastingplichtige die geen aangifte heeft gekregen, moet er een aanvragen. Dat moet gebeuren uiterlijk op 1 juni van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 27 april 2001.