DE WET HOUDENDE DIVERSE FISCALE BEPALINGEN

Het is er dan toch nog van gekomen. De wet houdende diverse fiscale bepalingen is op de valreep toch nog gestemd. Ondernemingen die een milieuvriendelijk verpakkingsbeleid voeren kunnen rekenen op een nieuwe investeringsaftrek. Gehuwde gezinnen krijgen een bijkomende aftrek van 2.000 BEF. Wie in het zwart verkoopt en dat niet wil toegeven zal nu zonder discussie op dat zwart 309 procent belasting moeten betalen. Ook het belastingkrediet wordt aangepast.

De wet houdende diverse fiscale bepalingen is gestemd. Vorige week werd reeds aandacht besteed aan een opvallende aanpassing aan het Wetboek Inkomstenbelastingen rond het attractiebeginsel van bedrijfsleiders. In deze bijdrage gaan we in op een aantal andere doorgevoerde aanpassingen.

Verpakking

De investeringsaftrek wordt nog maar eens uitgebreid (art. 69 W.I.B. 1992). Dit keer wordt wie werkt met herbruikbare verpakkingen beloond. In feite gaat het om het waarmaken van een belofte die de regering reeds deed in 1992. Investeringen in materiële vaste activa die uitsluitend bestemd zijn voor het verzekeren van het productieproces van herbruikbare verpakkingen van dranken en nijverheidsproducten (zoals bepaald in de wet van 16.07.1993) of voor het verzekeren van de terugname in de verkooppunten, de tussentijdse stockage, de verzending naar de afvuller of een distributiecentrale met het oog op de verdere sortering en reiniging, zullen voortaan kunnen genieten van een eenduidige investeringsaftrek van 3 procent. Dit percentage zal onverkort gelden in zowel de personenbelasting als de vennootschapsbelasting. Deze investeringsaftrek zal bovendien aan alle ondernemingen toegekend worden. De voorwaarde dat in het geval van een vennootschap de aandelen voor meer dan de helft moeten toebehoren aan één of meer natuurlijke personen die de meerderheid van het stemrecht vertegenwoordigen, geldt dus voor deze verpakkingsaftrek niét.

Deze maatregel kent een uiterst bijzondere inwerkingtreding. In principe wordt de maatregel van kracht vanaf aanslagjaar 1999. Maar gezien het feit dat de regering deze tolerantie reeds aankondigde in 1992, wordt iets voorzien voor ondernemingen die sinds 01.01.1993 (maar vóór het aanslagjaar 1999) bedoelde materiële vaste activa hebben tot stand gebracht. Op de geviseerde investeringen in die tussenperiode zal ook de 3 procent gegund worden. Maar die zal dan in vier schijven van netjes elk 25 procent (dus 0,75 procent investeringsaftrek per jaar) moeten gevraagd worden van aanslagjaar 1999 tot 2002. Gezien de minister de kost van deze maatregel op 300 miljoen BEF raamt, wil men die som niet in één jaar in 's lands rekeningen zien verschijnen.

Duizend frank

Sommige regeringspartijen maken er een punt van om de personenbelasting gezinsvriendelijker te maken. De belastingvrije som voor gehuwden wordt voor beide echtlieden verhoogd met 1.000 BEF (art. 131, 2° W.I.B. 1992; niet geïndexeerd bedrag). De minister verklaarde daarbij dat deze verhoging bedoeld is om gehuwden een symbolisch belastingvoordeel toe te kennen dat kan worden beschouwd als een eerste stap naar het herstel van het fiscaal evenwicht tussen gehuwden en samenwonenden. Dat zal elk modaal gehuwd koppel de fantastische besparing opbrengen van om en nabij 500 BEF.

Ook in de kamercommissie was de grote kritiek dat dit toch een pleister op een houten been is. Maar deze zeer bescheiden maatregel kost toch al 450 miljoen BEF aan de schatkist. Ineens de discriminatie wegwerken zou 65 miljard BEF kosten. De minister stelt dan ook dat de gelijkschakeling van gehuwden met samenwonenden niet zomaar in één trek kan doorgevoerd worden gezien de 6 procent norm in het kader van de euro. Maar als het tegen 1.000 BEF per jaar gaat, zijn we in principe nog 34 jaar bezig. Pas dan zal de gehuwde partner ook 165.000 BEF belastingvrije som hebben.

Verdoken meerwinsten

De fiscus heeft in het verleden meermaals gesteld dat de bijzondere aanslag van 309 procent (art. 219 W.I.B. 1992) ook van toepassing is op verdoken winsten "die niet onder de bestanddelen van de balans van de vennootschap worden teruggevonden, tenzij deze laatste aantoont dat die winsten werkelijk in haar vermogen zijn gebleven en zij, zo nodig haar boekhouding dienovereenkomstig aanpast" (Com.I.B 1992 219/2, eerste lid, 2°). Onze Hoven zijn het echter niet zondermeer eens met de fiscus. Het Hof van Cassatie stelt immers dat daartoe een drieledig bewijs moet geleverd worden (Cass., 26 mei 1994, F.J.F., No. 94/213). Het bestaan van de verdoken winst moet aangetoond worden, de verdoken meerwinst moet het vermogen van de vennootschap hebben verlaten en de verdoken meerwinst moet gediend hebben voor één of meer van de drie soorten kosten vermeld in art. 57 W.I.B. 1992. Een bewijslast die voor de fiscus een moeilijke route is.

Reden genoeg dus om een wetswijziging voor te stellen. Aan het eerste lid van art. 219 W.I.B. 1992 wordt toegevoegd dat deze afzonderlijke (hij heet voortaan niet langer bijzondere) aanslag ook van toepassing is op verdoken meerwinsten die niet onder de bestanddelen van het vermogen van de vennootschap worden teruggevonden. Wel heeft men op de valreep expliciet voorzien dat onderwaarderingen van activa en overwaarderingen van passiva (in feite reserves bedoeld in art. 24, eerste lid, 2° tot 4° W.I.B. 1992) niet als verdoken meerwinsten kunnen aangemerkt worden. Zoniet zou een overdreven afschrijving wel eens kunnen gesanctioneerd worden met een afzonderlijke aanslag van 309 procent. Deze nieuwe bepaling wordt van kracht vanaf aanslagjaar 1999. Met terugwerkende kracht dus. Wie in 1998 in het zwart verkocht, zal dus kunnen belast worden aan 309 procent. Volgens de minister betekent dit dat de omzet die een onderneming in het zwart heeft gerealiseerd en die dient voor de verdoken betaling van uitgaven, voortaan onbetwist geviseerd wordt. Hij vermeldt er niet bij of dan enkel het verschil tussen de zwarte inkomsten en uitgaven zal belasten of hij integendeel de totale zwarte omzet zal belasten. Gezien het nieuwe art. 219, eerste lid W.I.B. 1992 duidelijk spreekt over verdoken meerwinsten en niet over verdoken omzet of opbrengsten, zou kunnen gesteld worden dat dit enkel op het verschil moet toegepast worden.

Belastingkrediet

Ook het belastingkrediet dat sinds aanslagjaar 1997 bestaat, wordt aangepast (art. 289bis W.I.B. 1992). De toen ingevoerde maatregel heeft tot doel een extra aftrek te geven aan eenmanszaken (10 procent met een maximum van 150.000 BEF) en vennootschappen (7,5 procent met een maximum van 800.000 BEF) die met eigen middelen de onderneming financieren.

Door het goedgekeurde wetsontwerp wordt expliciet verduidelijkt dat het bedrag van het verrekenbare belastingkrediet voor iedere echtgenoot afzonderlijk wordt vastgesteld. Vandaar dat deze bepaling in werking treedt vanaf aanslagjaar 1997. Voorts wordt gepreciseerd dat in de personenbelasting enkel de schulden op lange termijn in aanmerking moeten genomen worden die de aard hebben van investeringskrediet. Deze laatste wijziging treedt pas in werking vanaf aanslagjaar 2000 ("teneinde de formulieren en de aangiften te kunnen aanpassen"). Tot aanslagjaar 1999 geldt dus dat alle schulden moeten in mindering gebracht worden van de fiscale waarde van de voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid gebruikte vaste activa om het belastingkrediet te berekenen.

Inzake vennootschapsbelasting wordt het artikel zo herschreven dat de toekenning van een onrechtmatig belastingkrediet onmogelijk wordt gemaakt. Om opeenvolgende verhogingen en verlagingen van in geld gestort kapitaal te vermijden, is voorzien dat het bij voorrang in aanmerking te nemen referentiekapitaal het hoogste bedrag is van het voorheen voor de toekenning van het belastingkrediet in aanmerking genomen kapitaal. Verhogen, daarna verlagen om vervolgens terug te verhogen heeft dus geen zin meer. Het is sowieso het hoogste bedrag uit het verleden dat in aanmerking wordt genomen. Bijkomend wordt voortaan geregeld dat geen twee keer van het belastingkrediet kan genoten worden. Eenmaal in een eenmanszaak of vennootschap en vervolgens in een nieuwe vennootschap. Inwerkingtreding is ook hier aanslagjaar 2000.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 14 mei 1999.