HOE BLIND IS DE FISCUS SINDS NIEUWJAAR ?

Het doek is gevallen over 2001. Het einde van een kalenderjaar valt vaak samen met verjaringstermijnen. Op fiscaal vlak is dat niet anders. De vraag die dan ook voor de hand ligt is hoe ver de fiscus vanaf 1 januari 2002 nog kan "teruggaan" om een belastingplichtige te taxeren. Het wetboek inkomstenbelasting (W.I.B. 1992) bevat voor de directe belastingen twee artikelen die de verjaringstermijnen bepalen. In deze eerste bijdrage gaan we in op het eerste artikel.

De aanslagtermijnen inzake directe belastingen kunnen ingedeeld worden in twee systemen. Enerzijds voorziet het wetboek in een eerste termijn van anderhalf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. Deze kan vrij eenvoudig uitgebreid worden tot drie jaar en bij fraude zelfs tot vijf jaar. Anderzijds kan deze logische structuur doorbroken worden in vier specifieke gevallen. In deze eerste bijdrage gaan we in op de eerste soort termijnen. In een volgende komen de bijzondere aanslagtermijnen aan bod.

Eerste termijn

Als een belastingplichtige zijn aangifte over een welbepaald aanslagjaar tijdig indient in de vorm zoals bepaald door de wet, krijgt de fiscus de tijd de aanslag te vestigen tot 30 juni van het jaar dat volgt op dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd (art. 359, tweede lid W.I.B. 1992). Dit betekent dat de aangifte die u tijdig en in de vorm zoals bepaald door de wet indiende over het aanslagjaar 1999 (dus met inkomsten van het jaar 1998 of van een boekjaar met afsluitdatum van 31.12.1998 tot en met 30.12.1999) in beginsel moet ingekohierd worden door de fiscus vóór 1 juli 2000. Wat als de fiscus zo'n aangifte "vergeet" ? Wel dan wordt die fiscus zwaar gestraft. Na het verstrijken van deze termijn heeft de administratie niet langer het recht de belasting te vestigen. Dit impliceert dat de (gelukkige) belastingplichtige alle voorheffingen en voorafbetalingen moet terugbetaald krijgen.

Veiligheidshalve heeft de wetgever daarbij gesteld dat de fiscus steeds zes maand de tijd moet krijgen na het indienen van een tijdige aangifte in de vorm zoals bepaald door de wet om de aanslag te vestigen (art. 353 W.I.B. 1992). Stel immers dat een vennootschap een boekjaar heeft dat sluit op 30.12.1999. De algemene vergadering wordt gehouden de eerste vrijdag van de maand juni. De aangifte in de vennootschapsbelasting voor dat boekjaar heeft betrekking op aanslagjaar 1999 en moet op de taxatiedienst toekomen ten laatste eind juni 2000 (art. 310, eerste lid W.I.B. 1992). Vermits het een aangifte is die betrekking heeft op het aanslagjaar 1999, zou de fiscus deze aangifte moeten kohieren op hetzelfde ogenblik. Eveneens ten laatste eind juni 2000. De fiscus zou dus de tijdig ingediende aangifte onmiddellijk moeten inkohieren. Om deze onmogelijke situaties te vermijden voorziet het wetboek in een minimumtermijn van zes maand. In ons voorbeeld krijgt de fiscus de tijd om deze aangifte in te kohieren tot eind december 2000.

Wat betekent nu een tijdige aangifte in de vorm zoals bepaald door de wet ? Tijdig zijn wil zeggen: op de voorziene datum toekomen op de dienst die vermeld is op het aangifteformulier. Het heeft dus geen zin op de dag waarop de aangifte moet ingediend worden, het document op de post te doen. De aangifte moet tevens ingediend worden in de vorm zoals bepaald in de wet. Al de vormvoorwaarden van een aangifte opsommen, zou ons te ver leiden. Maar de minister van Financiën interpreteert de noodzakelijke vormvereisten eng. Stel dat u zich in juni 1999 bij het invullen van de aangifte in de personenbelasting aanslagjaar 1999 heeft vergist. U vergat domweg het bedrag van het pensioensparen in te vullen. In oktober 1999 van hetzelfde jaar merkt u de fout. U schrijft een beleefd briefje aan uw inspecteur waarbij u hem om de passende rechtzetting vraagt. In dat geval zegt de minister dat uw oorspronkelijk ingediende aangifte niet noodzakelijk moet ingekohierd worden vóór 1 juli 2000. Zoals zal blijken uit het volgende krijgt de fiscus volgens de minister anderhalf jaar langer, met name tot en met 31 december 2001, de tijd om uw aangifte voor de eerste maal in te kohieren.

Drie jaar

Bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van de aangifte of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting met betrekking tot de belastbare inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken van een aangifteformulier dat voldoet aan de vorm- en termijnvereisten, krijgt de fiscus drie jaar de tijd om deze aangiftes te kohieren vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd (art. 358, eerste lid W.I.B. 1992).

Een voorbeeld kan een en ander verduidelijken. Een vennootschap diende een tijdige aangifte in voor het aanslagjaar 1999 met betrekking tot het boekjaar 1998 (afsluitdatum 31.12.1998). Maar door omstandigheden (in het midden van het boekjaar startte de onderneming met een nieuw boekhoudpakket) wordt een materiële vergissing begaan bij het optellen van gegevens die uit de twee pakketten moeten samengesteld worden. Dit wordt door de fiscus ontdekt in 2001 en resulteert in een hogere belastbare basis en dito verschuldigde belasting. Vermits de fiscus zich nog bevindt binnen de drie jaar na 1 januari 1999, kan zij tot op 31.12.2001 nog een bijkomende aanslag vestigen (zij zal in de regel uiterlijk op 30.11.2001 daartoe een bericht van wijziging aan de belastingplichtige moeten toesturen). Zoals reeds gesteld is dezelfde termijn van toepassing indien deze vennootschap voor het aanslagjaar 1999 géén aangifte deed of deze te laat indiende en het gaat om een nalatigheid, materiële vergissing of dergelijke.

In de praktijk is het deze termijn die legio is. Voor 1 juli van het jaar na het aanslagjaar zal de administratie, vaak zonder controle ter plaatse, een tijdig ingediende aangifte inkohieren. Maar die tijdig ingediende aangifte zal in vele gevallen nog kunnen gewijzigd worden op basis van de zojuist geschetste driejaarlijkse termijn. Bij een normale controle voor aanslagjaar 1999 wordt vaak wel iets "gevonden". Bijvoorbeeld: een geboekte waardevermindering op dubieuze debiteuren die fiscaal niet kan aanvaard worden, een naar oordeel van de fiscus te snelle afschrijving, de onderneming trok te goeder trouw een D.B.I. (definitief belast inkomen) af waarvan achteraf blijkt dat dit niet kon, ... Op dat ogenblik zal men een 'tweede graad' kohieren die wel uitvoerbaar moet verklaard worden ten laatste op 31.12.2001.

Om klare taal te spreken : is geen enkele fraude in het spel en kan de fiscus geen gebruik maken van bijzondere termijnen (art. 358 W.I.B. 1992) waarvan in een volgende bijdrage sprake, dan kan de fiscus Uw fiscale toestand met betrekking tot aanslagjaar 1999 niet meer wijzigen!

Vijf jaar

In geval van inbreuk op bepalingen van het wetboek inkomstenbelasting of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet óf met het oogmerk te schaden, wordt de termijn op vijf jaar gebracht te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd (art. 354, tweede lid W.I.B. 1992).

De omschrijving van bedrieglijk opzet ligt voor de hand. De overtreding moet begaan worden met de bedoeling zichzelf óf een derde een onrechtmatig voordeel te verschaffen, meestal ten nadele van een persoon of van de gemeenschap. De definiëring van de wettekst "met het oogmerk te schaden" is merkwaardiger. De overtreding moet begaan zijn met de wil nadeel te berokkenen, zélfs zonder dat de betrokkene enig voordeel uit zijn handeling haalt (Com.I.B. 1992 354/24).

Belangrijk hierbij is dat de administratie moet bewijzen dat fraude in het spel is. Het mag niet gaan om nalatigheid, materiële vergissingen en onjuistheden te goeder trouw. Jurisprudentie stelt bovendien dat bedrieglijk opzet niet ingeroepen kan worden door de administratie steunende op het enige feit dat geen aangifte van belastbare inkomsten is gedaan, zelfs al waren deze omvangrijk. Anders gesteld: de termijn van vijf jaar is enkel van toepassing wanneer erNote: The change to pitch (13*) and font (2) must be converted manually. redenNote: The change to pitch (13*) and font (1) must be converted manually. tot strafrechtelijke vervolging bestaat. Er moet dus geen strafrechtelijke procedure lopende zijn. Het is voldoende dat redenen tot zo'n vervolging aanwezig zijn.

Is fraude in het spel en kan de fiscus geen gebruik maken van bijzondere termijnen (art. 358 W.I.B. 1992) die in een volgende bijdrage worden uiteengezet, moet op 31.12.2001 de fiscus een kruis maken over het aanslagjaar 1997. Dit zélfs in het geval van fraude voor het aanslagjaar 1997.

Eén dag

Deze opbouw van verjaringstermijnen is vrij duidelijk en rechtlijnig. Een belastingplichtige die een rechtspersoon opricht kan deze termijnen naar zijn hand zetten. Een vennootschap moet zijn einde-boekjaar datum niet laten samenvallen met het einde van het kalenderjaar. Hij mag bijvoorbeeld 30 december van elk jaar als afsluitdatum kiezen. Een voorbeeld kan de motivatie van deze keuze verduidelijken. Stel dat het boekjaar afsluit op 30.12.1999. Dan valt de aangifte in de vennootschapsbelasting nog onder het regime van aanslagjaar 1999. Wat betekent dat de termijnen voor verjaring reeds beginnen te lopen vanaf 1 januari 1999. Dag dat het boekjaar waarvan sprake nog in zijn kinderschoenen staat. De driejaarlijkse termijn loopt maar tot 31.12.2001. Ter vergelijking : zou het boekjaar sluiten op 31.12.1999 in plaats van 30.12.1999, dan loopt die termijn pas af op 31.12.2002. Of ... what a difference a day makes.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 5 januari 2002.