HEEL WAT ONBAATZUCHTIGE VERENIGINGEN LEVEN BIJ DE GRATIE VAN HAAR VRIJWILLIGERS

Heel wat onbaatzuchtige verenigingen leven bij de gratie van haar vrijwilligers. Vaak wensen die organisaties hun vrijwillige medewerkers een bescheiden vergoeding te geven voor hun gelegenheidswerk. Maar van zodra dit gebeurt, zal de fiscus in niet weinig gevallen stellen dat dit een vergoeding is voor arbeid en dus belastbaar is. De minister van Financiën werd hieromtent meermaals geïnterpelleerd. Hij beloofde een circulaire te zullen uitwerken waarin duidelijk wordt gesteld wat mag en wat niet kan. Op 05.03.1999 werd deze circulaire de wereld ingestuurd.

De hierna beschreven circulaire is niet van toepassing op vrijwilligers van openbare brandweerkorpsen en de civiele bescherming die een eigen regeling hebben ingeschreven in de wet (zie verder). Tevens gelden de volgende regels ook niet voor de vergoedingen van vrijwilligers waarvoor reeds een afzonderlijke belastingregeling bestaat (stewards; controleurs, kassiers en verantwoordelijken K.B.V.B.; bepaalde spelers en medewerkers van amateurploegen in de lagere afdelingen).

Opdrachtgever

De langverwachte circulaire (Ci.R.H.241/509.803; zie ook V & A Kamer, 1998-99, p. 22888 e.v.) is van toepassing op de vergoedingen die in het kader van gelegenheidswerk worden betaald door een club, federatie, vereniging, instelling zonder winstoogmerk of overheid aan onbaatzuchtige medewerkers en aan beoefenaars van amateursporten en andere socio-culturele activiteiten. De vrijwilliger mag daarvoor niet bezoldigd worden en moet zijn vrijwilligerswerk in een georganiseerd of gereglementeerd verband doen. De opdrachtgever kan rechtspersoonlijkheid hebben. Dat zal het geval zijn bij een v.z.w., een ziekenfonds, een openbare dienst of een instelling van openbaar nut, een gemeente, een o.c.m.w. Maar dan mag deze vereniging geen onderneming exploiteren of zich niet bezighouden met verrichtingen van winstgevende aard. Gaat het om een v.z.w. die echter dient onderworpen te worden aan de vennootschapsbelasting, dan kan deze geen beroep doen op de mogelijkheden van deze circulaire. Een v.z.w. oprichten om juist van deze circulaire gebruik te kunnen maken, zal dus enkel een probaat middel zijn als het een fiscaal echte v.z.w. is. Maar de opdrachtgever hoeft niet noodzakelijk rechtspersoonlijkheid te hebben. Het kan ook gaan om een feitelijke vereniging of groepering, die evenzeer geen onderneming exploiteert of geen winstgevende bezigheid verricht. Dus een v.z.w. oprichten hoeft zelfs niet.

Logischerwijs kan een vennootschap op geen enkele wijze op basis van deze circulaire een vergoeding voor vrijwilligerswerk betalen. Een gepensioneerde werknemer die voor een onderneming nog klusjes opknapt, zal dus niet in aanmerking komen. De echtgenote van een zaakvoerder die af en toe meewerkt in de personenvennootschap, kan ook geen aanspraak maken op de voordelige vergoedingen toegestaan in de circulaire. Van zodra een groepering onderworpen is aan vennootschapsbelasting, belasting niet-inwoners of personenbelasting wordt deze ook van meet af aan uitgesloten. Een vrijwilliger die helpt in een bejaardentehuis dat onderworpen wordt aan de vennootschapsbelasting, kan in geen geval genieten van de regeling beschreven in de circulaire. Wordt dat bejaardentehuis daarentegen onderworpen aan de rechtspersonenbelasting, dan kan dit wel. Individuele personen kunnen op het statuut geen beroep doen. Tenzij deze via een club, federatie, vereniging, instelling of de overheid een beroep doet op vrijwilligerswerk. Als een andersvalide via een onbaatzuchtige v.z.w. hulp krijgt van een vrijwilliger, doet een privé-persoon weliswaar een beroep op een vrijwilliger, maar dit gebeurt via de vereniging. En dat kan. Maar een langdurig zieke buur helpen, zal dus geen recht geven op vergoedingen. Tenzij de zieke buur een beroep doet op een vereniging die de naaste buur uitkiest om te helpen. Dan kan het wel.

Merk ook op dat een overheid zoals een gemeente van de circulaire gebruik kan maken. Stel dat de gemeente jaarlijks een grote kermis organiseert en daarbij beroep doet op vrijwilligers, dan zal zij in het kader van dat vrijwilligerswerk vergoedingen kunnen betalen.

Activiteit

Het moet gaan om gelegenheidswerk. Bedoeld zijn ondermeer de opvang of begeleiding van zieken, bejaarden, kinderen, jongeren en sociaal zwakkeren (zoals de thuiszorg voor zorgbehoevende personen of mantelzorg). Ook activiteiten tot bescherming van het leefmilieu, de organisatie van en het deelnemen aan sociale en culturele evenementen komen in aanmerking.

Vanzelfsprekend mag de vrijwilliger geen beroepsrelatie hebben met de opdrachtgever. Stel dat een verpleger van een o.c.m.w. ziekenhuis ook vrijwillig helpt met de boekenuitleendienst, dan zal hij daarvoor geen vergoeding in het kader van de circulaire kunnen ontvangen. Hij heeft immers in de regel een arbeidsovereenkomst met het ziekenhuis. Als de activiteiten van de vrijwilliger worden verricht in opdracht van een andere vereniging, zal hij ook geen vergoeding in het kader van zijn vrijwilligerswerk kunnen krijgen. Stel dat de ene v.z.w. aan een andere haar vrijwilligers ter beschikking stelt om tijdens de vakantiemaanden de jeugd te animeren, dan zal de vrijwilliger in kwestie geen beroep kunnen doen op de circulaire. Tenzij het gaat om een sportclub die dat doet in opdracht van de gemeente.

Vergoeding

De vergoeding die de vrijwilliger kan krijgen, is echter expliciet geen vergoeding voor de geleverde prestaties. Het moet gaan om vergoedingen die de terugbetaling zijn van kosten die de verkrijgers doen. Zegt de vereniging dat het gaat om de vergoeding van de prestaties, dan zal dit zondermeer als beroepsinkomen belastbaar zijn. De vergoedingen die uitbetaald worden, moeten dus de terugbetaling vormen van werkelijke kosten. Zijn deze abnormaal hoog, dan zijn het verdoken bezoldigingen voor geleverde prestaties.

Als voor de beschreven vrijwilligers en hun opdrachtgever deze terugbetaling van kosten niet hoger zijn dan 1.000 BEF (24,79 euro) per dag en 40.000 BEF (991,57 euro) per jaar, dan zal de fiscus deze vergoedingen niet belasten. Dit bedrag dekt drie soorten kosten. In eerste instantie de kosten voor verplaatsingen die de vrijwilligers met hun eigen vervoermiddel of met het gemeenschappelijk vervoer afleggen tussen hun woonplaats en de zetel van de club van waaruit de activiteiten worden georganiseerd, geleid of bestuurd of de plaatsen die met de activiteiten van de vereniging verband houden maar die geen vaste plaats van activiteit zijn. Ten tweede de verblijfskosten (eten en drinken). Tot slot alle andere kosten waarvoor het wegens de aard en het geringe bedrag niet gebruikelijk is bewijsstukken voor te leggen (telefoon, fax, gebruik PC, internet, documentatie, klein materiaal, …).

Worden de opgegeven bedragen overschreden, dan zal de fiscus het surplus belasten. Tenzij de vrijwilliger aantoont dat die hogere vergoedingen bestemd zijn tot het dekken van kosten eigen aan de club en die vergoedingen daar ook werkelijk aan zijn besteed.

Of om het anders te stellen. Als binnen de door de fiscus vooropgezette bedragen gehandeld wordt, zal de fiscus geen bewijzen vragen. In het tegenovergestelde geval zal de vrijwilliger wel om het bewijs worden gevraagd.

Brandweer

Deze circulaire stelt een voorlopig einde aan vaak spitse discussies. Velen zullen zich de invoering van een belastingvrije vergoeding ten belope van 60.000 BEF herinneren voor vrijwilligers van openbare brandweerkorpsen (art. 38, eerste lid, 12° W.I.B. 1992). Via de Wet van 08.06.1998 werd deze vergoeding trouwens uitgebreid naar vrijwilligers van de civiele bescherming toe. Waarom werd het grensbedrag voor de andere vrijwilligers meteen ook niet vastgesteld op die 60.000 BEF?

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 28 mei 1999.