JAARVERLIEZEN NIET COMPENSEERBAAR MET ONTVANGEN ABNORMALE VOORDELEN

De Raad van State buigt zich dezer dagen over het ontwerp hervorming vennootschapsbelasting. In het pakket compensaties zit ook een maatregel die een goed jaar geleden door de Hoge Raad van Financiën werd gevraagd. De mogelijkheid om jaarverliezen aan te rekenen op het gedeelte van de belastbare winst dat voortkomt van abnormale of goedgunstige voordelen wordt afgeschaft. Het verbod tot aanrekening geldt binnen het nu bestaande wetboek uitsluitend voor fiscaal verrekenbare verliezen van vorige belastbare tijdperken. Met deze geplande maatregel wordt deze asymmetrie opgeheven.

In het huidige wetboek inkomstenbelastingen geldt de regel dat geen aftrek mag worden verricht op het gedeelte van de winst dat voortkomt van abnormale of goedgunstige voordelen die de belastingplichtige, in welke vorm of door welk middel ook, rechtstreeks of onrechtstreeks heeft verkregen uit een onderneming ten aanzien waarvan hij zich rechtstreeks of onrechtstreeks in enige band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt (art. 207, tweede lid W.I.B. 1992). Die wettekst werd ingevoerd om te vermijden dat groepen aan fiscale optimalisatie zouden doen door winst van winstgevende vennootschappen op een artificiële wijze te laten stromen naar vennootschappen met fiscale verliezen binnen een zelfde groep. Door zo’n operatie kan immers een stuk van de in principe belastbare winst omgezet worden naar belastingvrije winst.

Handen jeuken

Stel dat een moederonderneming twee dochtervennootschappen heeft in België. De ene dochter maakt mooie winsten. De andere zit in diep verlies. Veel ondernemers voelen dan hun handen jeuken. Facturen schrijven lijkt dan de enige remedie. Als die dochter met fiscaal verrekenbare verliezen uit het verleden winst maakt, zal zij daar in de regel geen belasting moeten op betalen gezien in fiscalibus als algemene regel geldt dat vorige beroepsverliezen achtereenvolgens van de winst van elk volgende belastbare tijdperk worden afgetrokken. De dochter met fiscaal verrekenbare verliezen, winst laten maken lijkt een fluitje van een cent. De verlieslatende vennootschap kan goederen of diensten aankopen van derden leveranciers en die tegen overdreven prijzen verkopen aan de dochter met winst. Die verkoopt de goederen dan aan de uiteindelijke klant met een kleine eigen winstmarge. De grote winsten zullen dan gerealiseerd worden bij de dochter met recupereerbare verliezen. Zo wordt een mooie winst niet belast. Het kan ook net andersom. In dat geval koopt de dochter met winst de goederen aan bij de derden leveranciers en verkoopt die met een kleine winstmarge aan de dochter met verlies. Die verkoopt dan door aan de derden klanten en incasseert het gros van de bruto marge. Soms wordt zo’n systeem niet opgezet met goederen of diensten, maar met de verkoop van vaste activa. De verlieslatende onderneming verkoopt dan vaste activa zoals cliënteel aan de winstgevende dochter met een forse winst. Die winst wordt bij de verlieslatende onderneming toch niet belast dank zij de verrekenbare verliezen. De winstgevende dochter kan dan het cliënteel of de goodwill afschrijven zodat zij een belastingbesparing realiseert.

Met de regel uit art. 207, tweede lid W.I.B. 1992 kan de fiscus daar een stokje voor steken. Om dat te kunnen doen moet de Administratie twee zaken bewijzen in hoofde van de verlieslatende vennootschap. Die zal immers op de winst van het boekjaar de verliezen uit vorige tijdperken aanrekenen om geen belasting te moeten betalen. Om de verliesaanrekening te verhinderen zal de fiscus eerst moeten aantonen dat de verlieslatende vennootschap een abnormaal of goedgunstig voordeel heeft verkregen. Een voordeel is abnormaal als het in strijd is met de normale gang van zaken, de regels en de gevestigde gebruiken of met wat in soortgelijke gevallen gebruikelijk is. Een voordeel is goedgunstig als het wordt verleend zonder enige tegenprestatie. In al deze gevallen heeft de verkrijger van het voordeel zich dus verrijkt zonder een adequate en een daadwerkelijke tegenprestatie te leveren. (Com.I.B., nr. 26/16). Daarnaast zal de fiscus moeten aantonen dat de verlieslatende vennootschap dit voordeel heeft verkregen van een vennootschap waarmee zij zich rechtstreeks of onrechtstreeks in enige band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt. Twee ondernemingen bevinden zich in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid wanneer zij gemeenschappelijke belangen hebben. Aldus is er gevonnist dat verschillende vennootschappen als verbonden worden beschouwd wanneer steeds dezelfde natuurlijke personen optreden als aandeelhouder of bestuurder (Cass., 2 mei 1962, Pas., 1962, I, 98). Een wederzijdse band kan bewezen worden zelfs indien geen van de twee betrokken rechtspersonen deelnemingen bezit in het kapitaal van de andere en zelfs indien hun maatschappelijk doel verschillend is (Cass., 2 mei 1962, Bull. Bel., 390, p. 1655).

Vanaf aanslagjaar 2004

Maar op vandaag verbiedt de wet niet dat de beschreven abnormale of goedgunstige voordelen worden gecompenseerd met verliezen van het belastbare tijdperk zelf. Stel dat de verlieslatende vennootschap met 5000 fiscaal verrekenbare verliezen abnormale of goedgunstige voordelen krijgt van haar "zuster" voor een bedrag van 1000. Zonder die opbrengst zou de vennootschap een verlies voor het belastbaar tijdperk hebben van 400. Op vandaag kan de fiscus dus niet verhinderen dat die 400 worden aangerekend op de 1000. De verlieslatende vennootschap zal dus belast worden op een bedrag van 600. Op die 600 winst van het belastbaar tijdperk kunnen de verliezen uit het verleden niet aangerekend worden door de beschreven regel. De fiscaal verrekenbare verliezen blijven in dat geval 5000.

De Hoge Raad van Financiën kaartte deze asymmetrie reeds aan in haar verslag van april 2001. De Raad was van mening dat deze onlogica zou moeten worden weggewerkt door de compensatie te beletten tussen ontvangen abnormale of goedgunstige voordelen en verliezen van het lopende jaar. In het ontwerp hervorming vennootschapsbelasting dat de regering in ministerraad op 19.04.2002 heeft goedgekeurd, wordt deze deur nu effectief gesloten. Dat gebeurt door in art. 207 W.I.B. 1992 in te schrijven dat geen aftrek noch compensatie mag worden verricht met het verlies van het belastbaar tijdperk op het gedeelte van de winst dat voortkomt van de reeds beschreven abnormale of goedgunstige voordelen. In het cijfervoorbeeld zal de vennootschap aldus belast worden op de volle 1000. Als de Kamer van Volksvertegenwoordigers deze passus goedkeurt, zal hij gelden vanaf aanslagjaar 2004. Nu nog snel de einde boekjaar datum aanpassen om de maatregel te ontlopen, zal niet lukken. Het ontwerp stelt dat elke wijziging die vanaf 25.03.2002 is aangebracht aan de datum van afsluiting van de jaarrekening, zonder uitwerking zal zijn voor de toepassing van deze bepalingen.

Om het voorbeeld te hernemen zal deze maatregel betekenen dat de verlieslatende vennootschap toch belasting moet betalen op 1000. De 400 zullen in dat geval toegevoegd worden bij de verrekenbare verliezen die aldus stijgen tot 5400. De vennootschap zal dus steeds belast worden op minimaal het bedrag van de bekomen abnormale of goedgunstige voordelen. Heeft de vennootschap een belastbaar resultaat van 1500 (vóór enige aanrekening van het abnormaal of goedgunstig voordeel van 1000) dan stelt zich geen probleem. 1500 is groter dan 1000. De ontvangen abnormale of goedgunstige voordelen worden zondermeer belast.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 10 mei 2002.