RAAD VAN STATE SUGGEREERT NIEUWE KMO DEFINITIE

Vandaag buigt de ministerrad zich voor de tweede keer over het Voorontwerp van wet houdende hervorming van de vennootschapsbelasting en ter bevordering van de investeringen. Deze keer worden de aanpassingen besproken naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State op het voorontwerp. In deze bijdrage brengen de laatste reeks opmerkingen die onze staatsraden hebben op het ontwerp.

De twee vorige weken brachten we in deze kolommen de mening van de Raad van State op het Voorontwerp van wet houdende hervorming van de vennootschapsbelasting en ter bevordering van de investeringen. In deze bijdrage besluiten we met de overige bemerkingen van onze staatsraden op het luik vennootschapsbelasting binnen het voorontwerp.

De Raad gaat nader in op het verschil dat voortaan zal ontstaan met betrekking tot de aftrekbare beroepskosten. Sommige afschrijvingsregels en de behandeling van de aftrekbaarheid van de gewestelijke belastingen zal binnen de vennootschapsbelasting strenger zijn van binnen de personenbelasting voor zover de vennootschap in kwestie geen KMO vennootschap is. De eerste afschrijvingsannuïteit zal ten aanzien van tijdens het boekjaar verkregen of tot stand gebrachte activa voortaan slechts als beroepskosten worden aangemerkt in verhouding tot het gedeelte van het boekjaar waarin de activa zijn verkregen of tot stand gebracht. Er zal dus moeten afgeschreven worden pro rata temporis in het jaar van aanschaf. Aansluitend mogen de bijkomende kosten niet langer in één keer afgeschreven worden. De bijkomende kosten zullen samen met het hoofdbestanddeel afgeschreven worden. De gewestelijke belastingen, behalve deze vermeld in de financieringswet (art. 3 Wet 16.01.1989) zoals de onroerende voorheffing en het eurovignet, zullen helemaal niet meer aftrekbaar zijn binnen de vennootschapsbelasting. Milieubelastingen en leegstandheffingen zullen dus voor vennootschappen verworpen uitgaven worden. Deze beperkingen zullen dus enkel gelden in de vennootschapsbelasting.

Einde coherentie

De Raad vraagt zich af of zo’n een onderscheid kan tussen de personenbelasting en de vennootschapsbelasting ondanks het in onze grondwet ingebouwde gelijkheidsbeginsel. De staatsraden verwijzen daartoe naar een arrest van het Arbitragehof van 18.04.2001 (arrest 45/2001). Het Arbitragehof stelde vorig jaar dat aan de personenbelasting en aan de vennootschapsbelasting verschillende beginselen ten grondslag liggen. Naast de verschillen betreffende de aanslagvoet, dient te worden opgemerkt dat alle inkomsten, winsten en baten van de vennootschappen belastbaar zijn, wat niet het geval is voor die van de natuurlijke personen. Terwijl de natuurlijke personen van hun belastbaar inkomen enkel de bij de wet voorgeschreven kosten kunnen aftrekken, kan de vennootschap alle kosten aftrekken behoudens die welke bij de wet zijn uitgesloten. Dus is naar de mening van de Raad van State een verschillende behandeling mogelijk. Wel laat de Raad verstaan het te betreuren dat de coherentie tussen personenbelasting en vennootschapsbelasting verdwijnt. Maar dat is op andere punten toch ook al zo? Zelfs voor beroepskosten. Minderwaarden op aandelen (als beroepsinkomsten) zijn binnen de personenbelasting aftrekbaar. Binnen de vennootschapsbelasting in de regel niet. Het omgekeerde geldt voor beroepsmatige meerwaarden op aandelen. Die zijn in de regel belastbaar binnen de personenbelasting en vrijgesteld in de vennootschapsbelasting. Het onderscheid is dus niet nieuw. Enkel deint het uit.

Gewestbelastingen

Wat de niet aftrekbaarheid van de gewestbelastingen betreft, komt de Raad van State origineel uit de hoek. De Raad begrijpt niet waarom gewestelijke belastingen, heffingen en retributies niet aftrekbaar zijn en soortgelijke belastingen van provincies en gemeenten wél aftrekbaar blijven als beroepskost binnen de vennootschapsbelasting. Om tot dat standpunt te komen, verwijzen de staatsraden naar de motivatie die de regering daartoe opneemt in de ontwerp memorie van toelichting. In die tekst stelt de regering dat gewestbelastingen meestal welomlijnde objectieven beogen en gebruikt worden om regionale doelstellingen te bereiken. Hetzelfde kan volgens de Raad ook gelden voor provinciale en gewestelijke belastingen. Waarom blijven die dan volledig aftrekbaar binnen de vennootschapsbelasting? De staatsraden adviseren de regering rond dit onderscheid minstens een verklaring op te nemen in de memorie van toelichting. Tussen de lijnen laat de Raad van State verstaan dat het misschien beter is de niet aftrekbaarheid ook in te voeren voor die gemeentelijke en provinciale belastingen. Wat de motivatie betreft, heeft de Raad van State een punt. Maar het is weinig waarschijnlijk dat de regering de niet aftrekbaarheid uitbreidt.

KMO definitie

De regering levert een aantal extra inspanningen voor de KMO’s. Zij behouden niet alleen het verminderd tarief dat mee daalt met het "flat" tarief. KMO’s zullen de pro rata afschrijvingen in het jaar van verwerving en de nieuwe regel voor de bijkomende kosten niet moeten volgen. Het klein en middenbedrijf zal bovendien kunnen genieten van een investeringsreserve en een vrijstelling van voorafbetalingen gedurende de eerste drie belastbare tijdperken. Om een KMO te definiëren neemt de regering begrijpelijkerwijs de nu bestaande KMO definitie ingeschreven in art. 215, derde lid W.I.B. 1992. In die wettekst wordt (onder meer) bepaald dat een KMO geen belastbaar resultaat mag hebben van meer dan 323.750 EUR. De aandelen van de vennootschap mogen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van één of meer andere vennootschappen en de vennootschap mag zelf geen aandelen bezitten waarvan de beleggingswaarde meer bedraagt dan 50 procent van het eigen vermogen. De Raad van State stelt dat de hoogte van het belastbaar inkomen geen criterium is op basis van hetwelk met kan oordelen of het al dan niet om een KMO gaat. De Raad stelt dat er belangrijke grote vennootschappen zijn die voor meer dan de helft in het bezit zijn van natuurlijke personen en ofwel een fiscaal verlies hebben ofwel een winst beneden de 323.750 EUR hebben. Kortom, de Raad vindt dat de regering een slechte definitie van een KMO hanteert. De definitie gehanteerd in het vennootschapsrecht (art. 15 W.Venn.) vindt de Raad geschikter. In dat wetboek is een kleine vennootschap een vennootschap die niet meer dan één van volgende criteria overschrijdt: een jaargemiddelde van het personeelsbestand van hoogstens 50, een jaaromzet (excl. B.T.W.) van niet meer dan 6.250.000 EUR en een balanstotaal van maximum 3.125.000 EUR. Een vennootschap die een jaargemiddelde van het personeelsbestand heeft van meer dan 100, kan evenwel nooit een kleine vennootschap zijn. De Raad van State vindt dat de vennootschapsrechtelijke definitie beter past om een KMO te onderkennen. Of een vennootschap een KMO is laten afhangen van de hoogte van de belastbare basis om uit te maken of het al dan niet om een KMO gaat, zal volgens de Raad bovendien voor tal van problemen zorgen. Als pas bij een fiscale controle vastgesteld wordt dat het niet om een KMO vennootschap gaat, zal dat flinke gevolgen hebben. Niet enkel voor het tarief. Maar bijvoorbeeld de eerste afschrijvingsannuïteit kan er totaal anders uitzien. Maar het is zo goed als uitgesloten dat de regering deze suggestie overneemt. Een KMO zo definiëren zou een maatregel als de investeringsreserve budgettair te duur maken. Daarnaast kan niet ontkend worden dat de geijkte definitie in fiscalibus al jaren bestaat. Maar het is goed dat de Raad van State deze opmerking maakt. Als de regering KMO’s wil bevoordelen, mogen enkel echte KMO’s daarvan genieten.

Naar verluid heeft de regering een aantal aanpassingen aangebracht binnen het voorontwerp. Het is uitkijken naar de wijziging van de inwerkingtreding van de belasting op liquidatieboni, inkoop eigen aandelen en scheidingsaandelen. Verwacht wordt dat de nieuwe DBI-regeling minder streng zal uitgeschreven worden. De regering wil immers voortaan enkel een DBI toestaan als een ontvangen dividenduitkering bij de uitkerende vennootschap een minimale belastingheffing heeft ondergaan van 15 procent. Maar bovenal hopen de vele KMO’s die die land telt dat de mooie maatregelen die hen beloofd zijn er nu ook echt komen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 28 juni 2002.