HOE RETROACTIEVE INWERKINGTREDING LIQUIDATIEBONI ONGEDAAN MAKEN?

Alhoewel pas op 23.04.2002 in het Belgisch Staatsblad de regering haar voornemen bekendmaakte om inkoop eigen aandelen, scheidingsaandeel en liquidatieboni retroactief te belasten, zou de belasting daarop reeds toegepast worden vanaf 01.01.2002. De Raad van State vindt dat de maatregel pas in werking kan treden vanaf het moment dat het bericht in het Staatsblad verscheen. Toch houdt de regering voet bij stuk. Over welke rechtsmiddelen beschikt de burger om deze wet toch ongedaan te maken als hij zo zou worden gestemd?

Binnen het wetsontwerp tot wijziging van de vennootschapsbelasting en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken plant de regering een belasting van 10 procent op inkoop eigen aandelen, scheidingsaandelen en liquidatieboni. De basisbeslissing daartoe werd genomen in de ministerraad net na palmzondag op 25.03.2002. Meteen na de bekendmaking van deze beslissing werd aan minister REYNDERS gevraagd of het de bedoeling was sommige maatregelen met terugwerkende kracht toe te passen. De minister stelde dat dit niet het geval zou zijn. Vermits de hervorming budgettair neutraal is, zouden zowel de positieve als de negatieve maatregelen maar gelden vanaf aanslagjaar 2004. Maar in het Staatsblad van 23.04.2002 werd toch het "day of announcement" principe gebruikt: "Het voorontwerp voorziet in de toepassing van deze bepalingen in ontwerp op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als zodanig zijn aan te merken vanaf 1 januari 2002 en in zoverre, wanneer het verrichtingen betreft als bedoeld in artikel 209, W.I.B. 92, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002.". Een forse retroactiviteit dus. De burger kon pas op 23.04.2002 weten dat sommige maatregelen ingingen vanaf begin 2002!

Voor een inkoop eigen aandelen en de uitkering van een scheidingsaandeel is het simpel. Als die zijn gebeurd vanaf 01.01.2002 is daarop met terugwerkende kracht de 10 procent van toepassing. Bij een vereffening moeten drie gevallen onderscheiden worden. Is de vereffening gesloten uiterlijk op 24.03.2001, dan stelt zich geen enkel probleem. Alle uitkeringen van liquidatieboni zullen logischerwijs vóór die datum gebeurd zijn. Is de vereffening gesloten vanaf 25.03.2002 of staat ze nog open, dan moeten twee gevallen onderscheiden worden. Zijn reeds liquidatieboni uitgekeerd vóór 01.01.2002 dan stelt zich ook geen probleem. Voor die uitkeringen geldt nog de vrijstelling van roerende voorheffing. Zijn ze echter uitgekeerd vanaf 01.01.2002, dan volgt retroactieve belastbaarheid aan 10 procent.

Raad van State

De regering maakte het voorontwerp van wet over aan de Raad van State voor advies. Deze maakte ernstige bezwaren bij deze geplande overgangsmaatregel. De staatsraden stellen dat geen enkele rechtvaardiging bestaat om die bepalingen met terugwerkende kracht in werking te laten treden. De bepalingen van het ontwerp met betrekking tot de roerende voorheffing mogen volgens de Raad van State voor wat betreft "de toegekende dividenden" ten vroegste in werking treden met ingang van 23.04.2002. Dus pas vanaf de dag waarop de intentie van de regering in het Staatsblad verscheen. Wat betekent dat liquidatieboni van vereffeningen die zijn uitgekeerd tot 22.04.2002 toch van de vrijstelling van roerende voorheffing op de uitkeringen zouden moeten kunnen blijven genieten. Onafhankelijk of de vereffening al dan niet is gesloten vóór die datum. Voor een inkoop eigen aandelen en scheidingsaandelen zou de vrijstelling van personenbelasting evenzeer moeten blijven gelden tot 22.04.2002. De Raad van State is dus de mening toegedaan dat de belasting enkel kan ingevoerd worden vanaf de datum waarop het wetsontwerp ter kennis is gebracht van het publiek middels een bericht in het Belgisch Staatsblad. In casu zouden de bepalingen van het ontwerp met betrekking tot de roerende voorheffing derhalve met recht in werking kunnen treden op 23.04.2002.

Maar in het definitieve ontwerp dat door de regering werd ingediend bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers op 10.07.2002 (DOC 50 1918/002) is door de regering geen letter gewijzigd aan de door de Raad van State onder vuur genomen overgangsbepaling. Meer nog: in de memorie van toelichting wordt, in fel contrast met de traditie, met geen woord gemotiveerd waarom de regering de kritiek van de staatsraden zondermeer naast zich neer legt.

Vraag is uiteraard of retroactiviteit in fiscale wetten mag. Retroactiviteit is juridisch een rare kronkel. Men doet alsof het verleden niet was wat het is geweest. Het beginsel van niet-terugwerking staat in het Burgerlijk Wetboek: "De wet beschikt alleen voor het toekomende; zij heeft geen terugwerkende kracht." (art. 2). Maar dat is een wet zoals een andere. Wat betekent dat de diverse wetgevers dit principe naast zich kunnen leggen als daartoe een zekere bedoeling bestaat. Rechters kunnen dus het geciteerde artikel niet inroepen. Een algemeen rechtsbeginsel laat een magistraat niet toe om een geschreven wet toe te passen die een bepaalde materie regelt (SUETENS, L. T.F.R., 1993, 218). Stel dat een vereffening is gesloten op 15.04.2002. Het is weinig waarschijnlijk dat op basis van dit artikel 2 de rechter uit eigen beweging de belastingplichtige zal toestaan geen roerende voorheffing te betalen. Dezelfde problematiek geldt bij een inkoop eigen aandelen of de uitkering van een scheidingsaandeel.

Marcel STORME

Heeft een belastingplichtige dan geen enkel rechtsmiddel om zich te verzetten tegen deze ongeoorloofde terugwerkende kracht? Prof. Marcel STORME (emeritus Universiteit Gent en advocaat te Gent), een autoriteit inzake procesrecht, vindt echter dat wel degelijk rechtsmiddelen open staan om zich te verzetten tegen de geplande inwerkingtreding. "Retroactiviteit is geen constitutioneel beginsel. Maar het is wel een basisbeginsel in een rechtstaat dat het vertrouwen van de burgers blijvend moet waarmaken." Een eerste rechtsreeks rechtsmiddel is een vordering tot nietigverklaring voorafgegaan door een vordering tot schorsing van de geviseerde overgangsbepaling voor het Arbitragehof. Dat Hof kan buitendien ook gevat worden door een rechtbank of hof via de techniek van de prejudiciële vraag. STORME stelt dat de retroactiviteit een ongelijkheid doet ontstaan tussen belastingplichtigen naargelang men al dan niet door de speling van de tijd onder het oude regime dan wel onder het nieuwe regime valt. Stel dat belastingplichtige A een liquidatiebonus trekt uit een vereffening gesloten op 24.03.2002. Belastingbetaler B trekt een liquidatiebonus uit een vereffening die gesloten is op 25.03.2002. Beiden wisten op het ogenblik van de uitkering nog niet dat ooit een roerende voorheffing met terugwerkende kracht zou ingevoerd worden. Beiden bevonden zich dus ontegensprekelijk in een zelfde situatie. Door werking van de geplande overgangsbepaling moet A niet betalen, B wel. Omwille van het feit dat B niet wist op 25.03.2002 dat hij belasting zou moeten betalen, plaatst net dat hem in een ongelijkheid met A. Door de speling van het lot moet B wel belasting betalen. B wordt dus gediscrimineerd ten opzichte van A. Het Arbitragehof stelde weliswaar reeds dat de terugwerkende kracht van wetsbepalingen, die van die aard is dat zij rechtsonzekerheid in het leven kan roepen, enkel wordt verantwoord op grond van bijzondere omstandigheden, inzonderheid wanneer zij onontbeerlijk is voor de goede werking of de continuïteit van de openbare dienst (zie Arrest nr. 45/2001 van 18.04.2001). Los van het feit dat aan deze bijzondere voorwaarde is voldaan, gezien de Raad van State opmerkte dat er in casu geen rechtvaardiging is, rest de vraag wat het objectieve criterium is om B te discrimineren ten opzichte van A.

EVRM

Voor zover het Arbitragehof de overgangsbepaling niet zou schorsen, stelt STORME dat vervolgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EVRM) te Straatsburg kan gevat worden. Dit Hof kan niet meteen aangesproken worden. Het Hof kan een zaak pas in behandeling nemen nadat alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. Het parcours moet dus in elk geval eerst via Belgische rechtscolleges lopen. Binnen het EVRM-verdrag stelt art. 7.1 dat niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Als de roerende voorheffing niet spontaan betaald wordt, kan in elk geval de fiscus volgens deze bepaling geen verhoging of boete opleggen. Maar daarmee is de roerende voorheffing nog niet ongedaan gemaakt. Hier stelt STORME dat ook de bescherming van het eigendomsrecht als één van de fundamentele rechten binnen EVRM kan ingeroepen worden. Art. 8.1 geeft eenieder het recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Welnu, door retroactief een belasting op te eisen, wordt dat recht via deze arbitraire interventie geschonden.

Als de geviseerde overgangsbepaling dus wet zou worden, staan wel degelijk rechtsmiddelen open. Als het Arbitragehof de nietigverklaring niet zou willen uitspreken, ligt de weg naar Straatsburg open. Het zou toch ongehoord zijn dat de Belgische Staat wordt veroordeeld voor het ongeoorloofd aantasten van de eigendom van zijn onderdanen. Het feit dat de regering niet antwoordt op de kritiek van de Raad van State is veelzeggend. Tegenargumentatie is onmogelijk. Waarom heeft de regering dan niet geluisterd naar de Raad van State? Het is intussen een publiek geheim dat de overgangsbepaling is doorgedrukt door de minister van Begroting met de steun van de premier. Naar verluid niet met de steun van minister REYNDERS.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 23 augustus 2002.