DE NIEUWE FISCALE VERJARINGSTERMIJNEN

Het wisselen van jaren wordt flink gebruikt om de meest uiteenlopende dingen te regelen. Juristen moeten of mogen bij het einde van een kalenderjaar rekening houden met de vele verjaringstermijnen. Bij het schuiven van 2002 naar 2003 spelen een aantal nieuwe verjaringstermijnen in fiscalibus een rol van betekenis. De vorige regering korte de B.T.W. verjaringstermijnen in. Die komen pas vanaf 2003 op kruissnelheid. Deze regering verlengde de verjaringstermijnen voor vennootschappen met een boekjaar verschillend van het kalenderjaar. Dat stond intussen al in het Staatsblad.

Inzake B.T.W. zijn de nieuwe verkorte verjaringstermijnen voor het eerst van toepassing. De vorige regering verkorte de B.T.W. verjaringstermijnen. Door de wet betreffende beslechting van fiscale geschillen (art. 53 Wet 15.03.1999, B.S., 27.03.1999) wordt de oude verjaringstermijn van vijf jaar opgeheven. In de oude regeling voorzag de wet in een algemene verjaringstermijn van vijf jaar. De vordering tot voldoening van de belasting, van de interesten en van de administratieve geldboeten verjaarden door verloop van vijf jaar, te rekenen van de dag waarop zij was ontstaan (oud art. 81 W.B.T.W.). Om de B.T.W. verjaringstermijnen gelijk te schakelen met deze die bestaan binnen de directe belastingen, werd het B.T.W. wetboek aangepast. Wat betekent dat de normale verjaringstermijn ook inzake B.T.W. verkort van vijf naar drie jaar. Er is verjaring voor de vordering tot voldoening van de belasting, van de interesten en van de administratieve geldboeten, na het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van opeisbaarheid van die belasting, interesten en administratieve geldboeten zich heeft voorgedaan (nieuw art. 81bis, § 1, eerste lid W.B.T.W.). Deze nieuwe regeling trad in werking op 06.04.1999. Dat betekent dat deze nieuwe regel voor het eerst zijn uitwerking zal krijgen voor het kalenderjaar 1999. Immers, vertrekkende van 1999 zijn drie kalenderjaren voorbij op 31.12.2002. Vandaar dat terecht mag gesteld worden dat de nieuwe ingekorte gewone verjaringstermijn inzake B.T.W. met nieuwjaar voor het eerst daadwerkelijk gevolgen had. De B.T.W. inspecteur kan vanaf 01.01.2003 in principe niet meer terugkomen op problemen die zouden bestaan omtrent het kalenderjaar 1999.

Bijzondere termijnen

Maar net zoals bij de directe belastingen, bestaan sinds de wetswijziging een aantal bijzondere verjaringstermijnen die in de regel twee jaar langer uitvallen. Is een B.T.W. overtreding begaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden, dan is er verjaring na het verstrijken van het vijfde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van opeisbaarheid van de belasting, van de interesten en van de administratieve geldboeten zich heeft voorgedaan (art. 81bis, § 1, tweede lid W.B.T.W.). Net zoals in de directe belastingen wordt bij fraude een termijn van vijf jaar voorzien. Maar in dat geval is het wel aan de fiscus aan te tonen dat een overtreding is begaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden. Het bestaan van een overtreding op zich is onvoldoende. Zij moet gepleegd zijn met frauduleuze bedoelingen. Wie in 1999 “in het zwart” verkocht, zal maar B.T.W. absolutie kunnen krijgen vanaf 01.01.2005.

De verjaringstermijn kan net zoals in de directe belastingen uitzonderlijk uitgebreid worden tot zeven jaar. Deze aanpak is volledig in overeenstemming met de aanslagtermijnen binnen het W.I.B. 1992. In art. 358 W.I.B. 1992 wordt evenwel gesproken over vijf jaar. Maar in dat wetboek moet geteld worden in aanslagjaren en mag het jaar van de vaststelling van de inbreuk niet meegeteld worden. Zo wordt vijf jaar er zeven. Het voordeel voor de fiscus van deze bijzondere verjaringstermijn is dat hij niet eerst het moeilijke bewijs van fraude moet leveren. Is het feit van toepassing dat voorzien is in de wet, dan is de verjaringstermijn door automatische werking van die wet meteen uitgebreid. Deze verlenging geldt in drie specifieke gevallen. De termijn wordt zeven jaar als een inlichting, een onderzoek of een controle, meegedeeld of gedaan door een andere lid staat van de Europese Unie, aantoont dat belastbare handelingen niet werden aangegeven in België of dat onrechtmatige belastingaftrekken werden toegepast. Deze sanctie geldt ook als de inlichting of het onderzoek komt uit een land waar België een overeenkomst heeft gesloten tot het vermijden van dubbele belasting, in verband met de belasting waarop die overeenkomst van toepassing is. Stel dat een Italiaans fiscaal onderzoek aan het licht brengt dat een Belgische vennootschap in 1999 een stuk omzet niet heeft aangegeven, dan zal de B.T.W. administratie nog tot 31.12.2006 de ontlopen B.T.W. kunnen opeisen.

De termijn van zeven jaar is ook van toepassing als een rechtsvordering aantoont dat in België belastbare handelingen niet werden aangegeven of belastingaftrekken werden toegepast met overtreding van de wettelijke en verordeningsbepalingen die erop van toepassing zijn. Stel dat een rechtsvordering in 2005 uitwijst dat een Belgische B.T.W. belastingplichtige in 1999 te veel B.T.W. in aftrek bracht, dan zal de fiscus tot eind 2006 de B.T.W. kunnen terugvorderen. Tot slot geldt de zeven jaar ook als nieuwe bewijskrachtige gegevens, waarvan de administratie kennis heeft gekregen, aantonen dat belastbare handelingen niet werden aangegeven in België of dat er belastingaftrekken werden toegepast met overtreding van de wettelijke en verordeningsbepalingen die daarop van toepassing zijn. Stel dat een belastingplichtige, bijvoorbeeld in het kader van een indiciair onderzoek, in 2004 bekent dat hij in 1999 goederen verkocht in België zonder de noodzakelijke B.T.W. door te storten aan de fiscus, dan zal de fiscus eveneens tot in 2006 de B.T.W. kunnen navorderen.

30.12.2002

Intussen is al genoegzaam bekend dat deze regering de regel invoerde dat binnen de directe belastingen de gewone verjaringstermijn van drie jaar voor vennootschappen in alle gevallen dag op dag drie jaar wordt. Een boekjaar dat eindigt op 30.12.2002 zal niet langer verjaren op 31.12.2004 maar op 30.12.2005. Ook de vijfjarige fraude termijn zal voortaan zo moeten berekend worden. Maar de bijzondere termijnen bedoeld in art. 358, § 1 W.I.B. 1992 blijven op de oude wijze in aanslagjaren gelden. Dat laatste is merkwaardig. Het is een raadsel waarom de regering de berekening van deze termijn ook niet herschreven heeft met de dag-op-dag regel voor vennootschappen. Dat betekent alvast dat het behouden van een einde-boekjaar-datum op 30.12 toch nog zijn nut kan hebben. In het geval van een buitenlands fiscaal onderzoek, bezwarende elementen in een rechtsvordering of nieuwe bewijskrachtige gegevens kan de belastingplichtige toch nog zijn voordeel halen. Eindigt zijn boekjaar op 30.12 dan is dat is dat voordeel nog altijd zo goed als een vol jaar.

Deze nieuwe berekening van de gewone verjaringstermijn en de fraude termijn treedt in werking op de dag van de bekendmaking van de Programmawet in het Belgisch Staatsblad. Dat is intussen gebeurd. De wet stond in het Staatsblad van 31.12.2002.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 1 januari 2003.