FISCUS MAG GEEN EXTRA VOORDEEL AANREKENEN VOOR ZWEMBAD

Het mag oorlog en crisis zijn, de Belg leeft nog in alle luxe. De ene zijn droom is het rijden met een Ferrari. Nog een ander wil een zeewaardige schuit. Maar velen ijveren voor een villa met al dan niet overdekt zwembad. Om dat fiscaal aantrekkelijk te maken, bouwen ze die droom binnen een vennootschap. De fiscus ziet dat met lede ogen aan. In een geval dat door het Hof van Beroep te Gent werd behandeld, rekende de fiscus een extra voordeel van alle aard aan voor het zwembad. Maar het Hof is het daar niét mee eens.

Een vennootschap van een afgevaardigd bestuurder bouwt een villa met riant zwembad. Een veel toegepaste “constructie”. Het inkomen van de afgevaardigd bestuurder wordt gekanaliseerd naar zijn (management)vennootschap. Door daar kosten te maken in de vennootschap met het bouwen van een onroerend goed, slaagt de vennootschap in het opzet een huis te bouwen met geld vóór belastingen. Immers, op het stuk van de opbrengsten dat geneutraliseerd wordt door het in kosten boeken van een deel van de gebouwde villa, moet geen vennootschapsbelasting betaald worden. Het eerste jaar is daarbij vaak cruciaal. De bijkomende kosten zoals de niet aftrekbare B.T.W., de architectenkosten en de aansluitingskosten kunnen in één keer afgeschreven worden (art. 62 W.I.B. 1992). Vanaf aanslagjaar 2004 zal dat enkel nog kunnen als de vennootschap kwalificeert als fiscale KMO (art. 215, tweede en derde lid W.I.B. 1992). Maar wie dat wil, kan daar probleemloos voor zorgen. Door de extra kosten die het eerste jaar in kosten kunnen genomen worden, levert dat de vennootschap meteen een mooie belastingbesparing op.

In het geval van de afgevaardigd bestuurder had de vennootschap onder meer tot doel onroerende goederen te kopen en te verkopen. Het bouwen van een villa met zwembad behoort tot het doel. Maar de fiscus kwam controleren en zag dat mooie blauwe zwembad helemaal niet zitten. De inspecteur vond dat voor het zwembad een extra voordeel van alle aard diende toegekend te worden. Om dat te bepalen, steunde hij zich in hoofdzaak op de geboekte afschrijvingen op het zwembad. Die bedroegen voor het aanslagjaar 1991 3.600 EUR en voor aanslagjaar 1992 5.200 EUR. Overmand door de vastberadenheid van de inspecteur ging de afgevaardigd bestuurder in op het voorstel van de fiscus. Hij verklaarde zich akkoord met deze zienswijze. Meer nog: de extra voordelen werden verwerkt via de rekening courant van de afgevaardigd bestuurder en dus binnen de vennootschap belast binnen de reservebeweging. Zo vermeed de afgevaardigd bestuurder dat hij een fikse verhoging van zijn personenbelasting zou krijgen. De vennootschap betaalde er nu de belasting op. Die ligt zo goed als zeker lager dan de personenbelasting. Maar daartegenover staat dat hij het voordeel wel ooit diende te betalen aan de vennootschap.

Maar na het afsluiten van dit akkoord van de fiscus ging het de afgevaardigd bestuurder vermoedelijk dagen dat hij dit voordeel voor de rest van zijn leven aan zijn zwembroek ging hebben. Op termijn zou hij dus de hele kostprijs van het zwembad moeten terugbetalen aan de vennootschap. Elk jaar zou de fiscus immers de afschrijvingskost als voordeel belasten. Dus ging hij tegen de gevestigde aanslag in bezwaar. Als juridisch argument stelde hij dat de gesloten akkoorden waren aangetast door een rechtsdwaling. Het voordeel werd naar de mening van de bestuurder op onwettelijke wijze gevestigd door het bedrag van het voordeel vast te stellen op het bedrag van de geboekte afschrijvingen. Bij nader inzien is dat naar de mening van de bestuurder in strijd met de wettelijke bepalingen. Een voordeel van alle aard wordt belast conform art. 32 W.I.B. 1992: “Anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard gelden voor de werkelijke waarde bij de verkrijger.”. De Koning kan regels stellen om die voordelen op een vast bedrag te ramen. En voor onroerende goederen is dat het geval in art. 18, § 3, 2 K.B. W.I.B. 1992. Toendertijd gold als vaste regel dat dit voordeel vastgesteld werd als 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed. Het voordeel moest dus naar de mening van de afgevaardigd bestuurder zo geraamd worden en niet op basis van de geboekte afschrijvingen.

De gewestelijke directeur zag de bui hangen. Vandaar dat hij het geweer van schouder veranderde. Volgens de directeur kon het zwembad niet ondergebracht worden binnen het maatschappelijk doel van de vennootschap. Bovendien zou de kost van het zwembad geen kost zijn die noodzakelijk met de beroepswerkzaamheid verband zou houden of zou gedaan of gedragen zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. De directeur schoof de voordelen van de reservebeweging naar de verworpen uitgaven. De belastbare basis bleef daardoor onveranderd. Het leek er nu op dat de vennootschap nooit een euro van de kost van het zwembad fiscaal zou kunnen aanwenden.

De vennootschap bleef het daar fundamenteel mee oneens. Dus stapte deze naar het Hof van Beroep te Gent. De kosteloze terbeschikkingstelling van het zwembad moet worden beschouwd als een voordeel van alle aard dat volgens de regels die de Koning heeft bepaald, moet geraamd worden. Dat de kosten die de vennootschap maakte hoger zijn dan dat voordeel, doet daar geen afbreuk aan. Deze argumentatie ligt perfect in de lijn van wat minister MAYSTADT daaromtrent ooit antwoordde op een parlementaire vraag. Een volksvertegenwoordiger vroeg zich af of het voordeel lager kon zijn als de werkelijke kosten lager liggen dan het forfait. Het ging om het kosteloos gebruik van verwarming en elektriciteit. Wettelijk geldt daarvoor een forfait van 1.770 EUR. De echte kosten daarvoor waren een stuk lager. Maar MAYSTADT antwoordde dat de waarde van de voordelen van alle aard voortvloeiend uit de kosteloze verstrekking van verwarming en van elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming op een vast bedrag worden vastgesteld. Deze reglementaire bepalingen zijn van toepassing ongeacht het reële verbruik. Waarmee de toendertijdse baas van Financiën te kennen gaf dat steeds het forfait diende toegepast te worden. Of de werkelijk kosten nu hoger of lager zijn, het forfait geldt (Vraag nr. 1576 van de heer GEHLEN dd. 30.11.1998, Bull. nr. 793, pag. 1615).

Het Hof van Beroep onderschrijft deze stelling. Daartoe aanvaardt het Hof de door de belastingplichtige ingeroepen rechtsdwaling. Het voordeel werd op onwettelijke manier vastgesteld. Tevens stelt het Hof dat gezien het duidelijke doel van de vennootschap de kosten hun oorzaak noodzakelijkerwijze vinden in omstandigheden die eigen zijn aan een door de onderneming geëxploiteerde onderneming. Een investering in een zwembad past in het doel van de vennootschap en draagt bij tot een latente meerwaarde voor de vennootschap (Gent, 4 december 2002, nog niet gepubliceerd).

De belastingplichtige had blijkbaar zijn voordeel berekend met het kadastrale inkomen en reeds netjes berekend en “betaald”. Dus kon het zwembad geen bijkomend voordeel opleveren. Waarmee het recht heeft gezegevierd. Mooi in dat arrest is dat de rechter rekening houdt met de latende meerwaarde die de vennootschap opbouwt. Dus stellen dat als de kosten het toe te kennen voordeel overstijgen, de overeenstemmende kost fiscaal in vraag kan gesteld worden, is daarmee ontkend. Als de vennootschap ooit de villa met zwemkom zal verkopen, zal zij daar een zekere meerwaardebelasting op betalen. Waarmee het Hof te Gent nog maar eens zijn ijzersterke reputatie rond beroepskosten alle eer aandoet.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 4 april 2003.