INVESTERINGSRESERVE VEREIST TACTISCH INZICHT (2)

Binnen de hervorming van de vennootschapsbelasting die de dag van kerstavond in ons Parlement werd gestemd, is de investeringsreserve één van de toppers. Daardoor kan een bedrag tot 18.750 EUR per belastbaar tijdperk vrijgesteld worden van vennootschapsbelasting. Maar dit mooi fiscaal voordeel is in de wet streng uitgeschreven. Tal van voorwaarden moeten vervuld worden. Zoniet kan de investeringsreserve belast worden of kan de fiscale KMO verbod krijgen om een investeringsreserve te treffen. Dat laatste is onder meer het geval als de fiscale KMO een belangrijke dividenduitkering doet.

Vorige week werden de algemene bepalingen van de investeringsreserve besproken (art. 194quater W.I.B. 1992). Daarbij werd uiteengezet dat het maximale bedrag dat per belastbaar tijdperk kan vrijgesteld worden van belasting 18.750 EUR hoog is. Tegenover dit toch wel mooi bedrag staan een aantal strikte voorwaarden die moeten vervuld zijn om de investeringsreserve te krijgen of te behouden. In de vorige bijdrage werd aangetoond dat investeringsreserve moet aangewend worden voor het volledige bedrag dat binnen de door de wet bepaalde grenzen is aangelegd. Als dat niet is gebeurd, wordt de hele investeringsreserve belastbaar.

Grote dividenduitkering

Maar naast deze sanctie bevat de wet nog een aantal andere voorwaarden die hard kunnen aankomen. Eén van die voorwaarden is dat de investeringsreserve slechts wordt vrijgesteld indien en in zoverre de belaste reserves, vóór aanleg van de investeringsreserve, op het einde van het belastbaar tijdperk hoger zijn dan de belaste reserves op het einde van het vorig belastbaar tijdperk, waarin laatst het voordeel van het aanleggen van een investeringsreserve werd genoten. Een voorwaarde die vertrekt van de idee dat de hele investeringsreserve in de steigers is gezet om het eigen vermogen van een fiscale KMO te versterken. Neem als voorbeeld een fiscale KMO met een fiscaal kapitaal van 18.550 EUR die voor boekjaar 2003 een investeringsreserve treft. Het boekjaar 2003 is het eerste jaar dat een investeringsreserve kan. Voor de vennootschap betekent dat meteen dat dit het eerste jaar is waarin het voordeel van de investeringsreserve werd toegepast. Dat zal, als aan alle voorwaarden is voldaan, geen probleem zijn. Op het einde van 2003 bedragen de belaste reserves van de vennootschap 100.000 EUR. In 2004 behaalt de vennootschap een winst van het boekjaar (dus na belastingen) van 5.000 EUR. De algemene vergadering besluit een dividend toe te kennen aan de aandeelhouders van 80.000 EUR. Om die 80.000 EUR samen te stellen wordt de 5.000 EUR winst van het boekjaar integraal uitgekeerd. De resterende 75.000 EUR worden geput uit de belaste reserves. Na deze dividenduitkering beschikt de vennootschap nog over 25.000 belaste reserves. Gevolg is onmiskenbaar dat het eigen vermogen van de vennootschap is gedaald ten opzichte van 2003. Voor het boekjaar 2004 zal geen investeringsreserve kunnen gevormd worden. Dat is op zich niets bijzonders. Voor boekjaar 2004 keert de vennootschap een dividend uit van meer dan 13 procent van het fiscale kapitaal. Het dividend is 80.000 EUR hoog wat een pak meer is dan de toegestane 2.411,50 EUR (18.550 x 0,13). Dus is de vennootschap voor boekjaar 2004 geen fiscale KMO. Zij blijft verstoken van de verminderde tarieven. Wat betekent dat zij hoe dan ook geen investeringsreserve kan vormen. Neem nu aan dat het boekjaar 2005 opnieuw een winst van het boekjaar oplevert van 30.000 EUR. Dit keer wordt geen dividend uitgekeerd en voldoet de vennootschap aan alle voorwaarden om als fiscale KMO gekwalificeerd te worden. Kan zij dan voor dat jaar opnieuw een investeringsreserve vormen? Neen. De belaste reserves bedragen voor dat jaar 55.000 EUR (de resterende 25.000 plus de 30.000 nieuwe). En 55.000 EUR is lager dan de 100.000 EUR belaste reserves die voorhanden waren op het einde van het vorig belastbaar tijdperk, waarin laatst het voordeel van het aanleggen van een investeringsreserve werd genoten. Met name eind 2003. Dus kan ook voor 2005 géén investeringsreserve gevormd worden, ook al voldoet de vennootschap voor dat boekjaar aan alle voorwaarden om een fiscale KMO te zijn. Meer nog: een bijkomende investeringsreserve is enkel mogelijk vanaf het boekjaar dat de belaste reserves opnieuw 100.000 EUR overstijgen. Stel dat dit duurt tot eind 2010, dan zal de vennootschap voor alle tussenliggende jaren geen investeringsreserve kunnen toepassen. Dus als grote dividenduitkeringen worden gepland, moet een fiscale KMO wel twee keer nadenken. De logica van deze voorwaarde ligt voor de hand: door de investeringsreserve wordt het eigen vermogen van de fiscale KMO verstrekt. Als die dan het eigen vermogen laat dalen door belaste reserves uit te keren, wordt dit beteugeld.

Huisarts

Maar het grootste probleem is wellicht dat het niet steeds mogelijk is voor een KMO om op het moment van de vorming van de investeringsreserve te weten hoeveel de komende jaren zal geïnvesteerd worden. Stel dat een belastingplichtige voor boekjaar 2003 18.750 EUR winst van belasting kan vrijstellen via de vorming van een investeringsreserve. Vaak zal de KMO-er niet kunnen weerstaan aan de verleiding om voor dat mooie bedrag een investeringsreserve te vormen. Maar dan moet hij die wel weten om te zetten in effectieve investeringen die voldoen aan de voorwaarden gesteld voor de wet. Bereikt hij dat bedrag niet, dan wordt de hele investeringsreserve vooralsnog belast. Bedrag en trouwens ook timing van de investering is daarbij cruciaal. Neem een huisarts die een spiksplinternieuwe praktijkruimte wil bouwen in 2003. Als hij goed nadenkt, zal hij dat nog even uitstellen tot 2005. Tegen dan kan hij een investeringsreserve hebben, als zijn jaarlijkse winst dat toelaat, van 56.250 EUR (voor elk boekjaar 18.750). Dat is al een mooi bedrag. Maar dat houdt dan wel in dat hij drie jaar moet wachten met zijn investering. Anderzijds is de vraag wat hij dan de volgende jaren gaat doen. Dan nog extra investeringen doen, zal niet meer zo evident zijn. Eenmaal de stethoscoop en onderzoekstafel zijn gekocht samen met de andere inrichtingskosten, is meestal alleen de computer en de auto nog regelmatig aan vervanging toe. Maar een personenwagen en auto voor dubbel gebruik komt niet in aanmerking. Dan moet hij zich maar een minibus (vanaf 8 personen) of een lichte vrachtwagen kopen. Maar dat zal de arts waarschijnlijk niet zien zitten. En je kan toch niet elk jaar de hele computerconfiguratie vervangen. Wat moet die arts dan doen? Hij doet er goed aan niet telkens de maximum 18.750 EUR investeringsreserve te boeken. Hij zou zich kunnen beperken tot een lager bedrag dan maximaal toegestaan om zeker dat bedrag aan investeringen te halen. De wet stelt immers in aanhef van het artikel dat een reserve wordt vrijgesteld van belasting “binnen de grenzen” van de wet. Dus mag het ook voor een lager bedrag. Weet de arts helemaal niet wat hij de twee komende jaar zal investeren, dan lijkt het voor de hand te liggen in 2003 het bedrag voor de investeringsreserve net gelijk te houden aan de in datzelfde jaar gedane investeringen die in aanmerking komen. Zo speelt hij of zij op zeker. Ook in fiscalibus is het beter één vogel in de hand te hebben dan tien in de lucht.

Wat is een fiscale KMO vennootschap?

Daartoe moeten in principe zes voorwaarden vervuld zijn (art. 215, tweede en derde lid W.I.B. 1992). De grote lijnen van deze voorwaarden kunnen zo samengevat worden: de vennootschap mag geen aandelen bezitten waarvan de beleggingswaarde meer is dan 50 procent van haar fiscale eigen vermogen. De aandeelhouders van de vennootschap moeten voor meer dan de helft natuurlijke personen zijn. Tevens mag de vennootschap niet meer dan 13 procent van haar fiscaal kapitaal uitdelen aan dividenden. Aan één bedrijfsleider moet in principe een wedde van 24.500 EUR toegekend worden. De vennootschap mag geen deel uitmaken van een groep waartoe een coördinatiecentrum behoort. Tot slot mag de belastbare grondslag van de vennootschap niet hoger zijn dan 322.500 EUR.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 30 mei 2003.