INVESTERINGSRESERVE VEREIST TACTISCH INZICHT (slot)

De investeringsreserve moet de fiscale KMO aanzetten tot het opbouwen van meer eigen vermogen. De fiscale wetgever laat de vennootschap toe een stuk van de winst van het boekjaar belastingvrij toe te voegen aan het eigen vermogen. Om de investeringsreserve te behouden moet de KMO investeren. Maar die investering moet ze ook gedurende drie jaar houden. Als de vennootschap nalaat te investeren, wordt de investeringsreserve logischerwijs toch nog belastbaar. Heeft de KMO tegen het moment dat de reserve belastbaar wordt voldoende verliezen dan zal toch belasting moeten betaald worden op de belastbaar geworden reserve. Compensatie met verlies is immers door de wet uitgesloten.

In deze bijdrage breien we een slot aan de nieuwe mogelijkheden van de investeringsreserve die fiscale KMO vennootschappen kunnen genieten vanaf aanslagjaar 2004 (art. 194quater W.I.B. 1992). Grote idee is dat fiscale KMO’s een behoorlijk stuk van de winst van het boekjaar (na belastingen) kunnen vrijstellen van vennootschapsbelasting als binnen de drie jaar wordt geïnvesteerd in afschrijfbare materiële of immateriële bestanddelen die in nieuwe staat zijn verkregen.

Maar eenmaal de investeringsverplichting is vervuld, eindigt het resem voorwaarden niet om blijvend te kunnen genieten van de investeringsreserve. Eenmaal de fiscale KMO aan de investeringsverplichting heeft voldaan, moet zij het materiële of immateriële vast actief dat zij heeft verworven gedurende een minimumperiode behouden. Elke investering moet drie jaar binnen de vennootschap belegd blijven. Naar goede gewoonte moet die drie jaar dag-op-dag berekend worden. Wordt de investering minder dan drie jaar belegd binnen de onderneming, dan wordt vooralsnog een stuk van de investeringsreserve belastbaar naar verhouding tot de nog niet aangenomen afschrijvingen op die investering. Neem aan dat de vennootschap voor het boekjaar (dat samenvalt met het kalenderjaar) 2003 recht heeft op een investeringsreserve van 10.000 EUR. Op 01.10.2003 investeert de vennootschap in een nieuwe netwerkserver voor 20.000 EUR. Door deze investering heeft de vennootschap meteen voldaan in het jaar zelf aan de investeringsverplichting. De netwerkserver wordt degressief afgeschreven op vijf jaar. Neem nu aan dat de vennootschap op 01.04.2006 de netwerkserver verkoopt en een nieuwe netwerkserver aanschaft. De netwerkserver is niet ononderbroken gedurende drie jaar belegd in de vennootschap. De drie jaar liep ten einde op 30.09.2006. De netwerkserver is dus zes maanden te vroeg verkocht om onherroepelijk de investeringsreserve te kunnen behouden. Dus moet een deel van de investeringsreserve van 10.000 EUR gedurende het boekjaar 2006 toch nog belast worden. Dat gedeelte moet berekend worden naar verhouding tot de nog niet aangenomen afschrijvingen op die investering. Dus moeten we de boekwaarde op 01.04.2006 van de dan al stokoude netwerkserver kennen om te weten welk stuk van de 10.000 EUR toegestane investeringsreserve vooralsnog zal belast worden. Die heeft op 01.01.2006 een boekwaarde van 3.200 EUR (in 2003 afgeschreven voor 8.000 EUR of 40 procent van 20.000 EUR; het 2004 afgeschreven voor 4.800 EUR of 40 procent van 12.000; in 2005 afgeschreven voor 4.000 EUR vermits 40 procent van 7.200 EUR kleiner is dan de normale lineaire afschrijving van 4.000 EUR). Vermoedelijk zal de fiscus dus stellen dat uiteindelijk nog 16 procent van de in 2003 toegestane investeringsreserve zal moeten belast worden. Wat neerkomt op 1.600 EUR. Maar de belastingplichtige zou anders kunnen redeneren. Die zou van de stelling kunnen uitgaan dat gedurende het eerste kwartaal van 2006 nog voor drie maand afschrijvingen mogen geboekt worden. Dat wil zeggen dat hij nog 800 EUR extra kan afschrijven (één vierde van 3.200). In die redenering is de boekwaarde op 01.04.2006 maar 2.400 EUR meer. Wat betekent dat maar 12 procent van de oorspronkelijk genoten investeringsreserve moet belast worden of 1.200 EUR.

Afschrijven in jaar vervreemding

De fiscus zal het daar vermoedelijk niet mee eens zijn. Die vindt dat in het jaar van vervreemding niet meer mag afgeschreven worden. Maar boekhoudrechtelijk is dat nonsens. Een afschrijving gebeurt niet op de laatste dag van het boekjaar, maar systematisch gedurende het hele boekjaar. De rechtspraak is het daar touwens mee eens (zie Luik, 24 mei 1995, F.J.F., No. 95/153; Antwerpen, 25 maart 1996, F.J.F., No. 96/117 en Gent, 24 februari 1999, T.F.R., 1999, 629). Toch blijft de fiscus bij de oude stelling. In de Memorie van toelichting bij de wet van 24.12.2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken blijft de fiscus bij de nieuwe afschrijvingsregels de oude stelling aankleven. De fiscus vindt dat “bij voortduur, voor het vaststellen van de verwezenlijkte meerwaarde, tijdens het boekjaar waarin het betreffend vast actief wordt vervreemd, geen pro rata temporis afschrijving in aanmerking worden genomen.” (Kamer, DOC 50 1918/001, p. 39). Vervelend is wel dat deze passus nu voor het eerst te lezen staat in een Memorie van toelichting. Maar uit de geciteerde rechtspraak blijkt duidelijk dat dit niet juist is.

Maar de regel dat de overeenstemmende investeringsreserve belastbaar wordt bij te vroege vervreemding geldt niet wanneer de vervreemding geschiedt naar aanleiding van een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis.

Verliezen

Een van de laatste regels staat mooi weggestopt in art. 207, tweede lid, in fine W.I.B. 1992. Opgespaarde fiscale verliezen uit het verleden en het verlies van het belastbare tijdperk zelf mogen niet gebruikt worden op het gedeelte van de winst die voortkomt uit de niet-naleving van de onaantastbaarheidsvoorwaarde (art. 194quater, § 2, vierde lid W.I.B. 1992), de investeringsverplichting zelf en het houden van de investering gedurende drie jaar (art. 194quater, § 4 W.I.B. 1992). Een handige belastingplichtige zou in het voorbeeld in 2003 een investeringsreserve kunnen aanvragen van 10.000 EUR. Maar in plaats van te investeren, voldoet hij niet aan de investeringsverplichting. Dus zal de 10.000 EUR zondermeer belastbaar worden in boekjaar 2005. Maar neem nu eens aan dat gedurende boekjaar 2004 en 2005 een fiscaal verlies opgebouwd is van net 10.000 EUR. Dan zou in normale omstandigheden in 2005 de 10.000 EUR belastbare grondslag kunnen gecompenseerd worden met het even grote verlies zodat uiteindelijk geen belasting moet betaald worden. Maar door de geciteerde passus zal die vlieger niet opgaan. Ondanks de gesprokkelde verliezen zal de 10.000 EUR belastbaar geworden investeringsreserve onverbiddelijk belast worden. Het gespaarde verlies zal alsdan verder aftrekbaar blijven van latere belastbare tijdperken. Een harde regel die nieuw is in fiscalibus. Zo geldt hij niet als op een zelfde wijze wordt gehandeld bij de gespreide taxatie van art. 47 W.I.B. 1992. Als in die regeling tegen het moment dat de meerwaarde belastbaar wordt voldoende fiscale verliezen zijn opgebouwd om de meerwaarde te compenseren, gaat de vlieger wel op. De verliezen zullen in dat geval wel aftrekbaar zijn van de belastbaar geworden meerwaarde.

Maar let wel op. Ooit zal in veel gevallen de investeringsreserve toch belast worden. Als de vennootschap ter ziele gaat, zal op de opgebouwde reserve de vennootschapsbelasting moeten voldaan worden. Voor zover de vereffenaar die reserve nodig heeft om het batig saldo uit te keren aan de aandeelhouders. Sommigen zullen zeggen dat daardoor de investeringsreserve een kat in een zak is. Maar wat doe je het liefst: vandaag belasting betalen of binnen twintig jaar? Zeker nu groen weg is uit paars. Die herhalen steevast dat het belastingtarief niet anders zal doen dan dalen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 6 juni 2003.