MAAK UW EIGEN FISCAAL AFTREKBARE PENSIOENVOORZIENING
Eenieder kent intussen de bedrijfsleiders- en groepsverzekering. Een zeer succesvol product van onze verzekeraars. Maar kan een onderneming ook zelf een extra wettelijk pensioen aan haar bedrijfsleider garanderen zonder dat ze zich daarvoor extern moet verzekeren? Zo goed als constante rechtspraak laat de belastingplichtige toe dat te doen. En in een recente parlementaire vraag licht ook de Minister van Financiën het standpunt van de fiscus toe. De boodschap luidt: het kan! De groeps- of bedrijfsleidersverzekering is in vennootschappen een populair product. Het is één van de karige mogelijkheden om fiscaalvriendelijk een bedrag ter beschikking te stellen van de medewerkers. De onderneming betaalt elk jaar een premie aan de verzekeraar. Die garandeert dat hij bij overlijden en meestal ook bij leven op de pensioengerechtigde leeftijd van diegene op wiens hoofd de verzekering gesloten is, een kapitaal zal betalen. Voor zover de onderneming de regels volgt, zal deze vergoeding voor haar een fiscaal aftrekbare beroepskost zijn. Dat levert een belastingbesparing op in de vennootschapsbelasting van in de regel 40,17 procent. De genieter van het voordeel (of zijn erfopvolger(s) bij overlijden) zal op deze uitkering in principe belast worden aan een laag tarief. Veelal zal daar maar een belasting op verschuldigd zijn van 16,5 procent (art. 171, 4° , f) of g) W.I.B. 1992). Dit tarief dient wel verhoogd te worden met de aanvullende gemeentebelasting en de aanvullende crisisbelasting. Maar dan nog bereikt men een naar Belgische normen laag tarief: "maar" 18 procent. Een mooi voordeel. Het weze herhaald: om van dit alles te kunnen genieten, moeten strikte voorwaarden gevolgd worden. Deze gelden zowel voor loon- als weddetrekkenden en (zelfstandige) bedrijfsleiders (art. 32 W.I.B. 1992).Zonder
Maar pientere ondernemers dachten nogal snel de zaak te kunnen oplossen zonder verzekeringsmaatschappij en het betalen van premies. Daartoe sluit de vennootschap met de betrokkene een overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van een kapitaal bij pensioengerechtigde leeftijd of bij vooroverlijden. Vanaf dan is de vennootschap boekhoudrechtelijk verplicht een voorziening voor risico's en kosten te boeken (art. 19, vijfde lid, a K.B. 08.10.1976). Deze voorziening wensten die snelle ondernemers uiteraard ook fiscaal als beroepskost te kwalificeren. En dat vond de fiscus vanzelfsprekend geen goed idee. Hij zag de belastbare basis dalen ... Bovendien had de ondernemer een kost gevonden die hij niet moest betalen. Dé favoriete kost waar elk fiscalist dagen zit op te broeden.
In een recent verleden hebben onze Hoven van Beroep de belastingplichtige telkens in het gelijk gesteld (zie Gent, 16 juni 1994, Fisc. Act., 43; zie ook Antwerpen, 18 juni 1996, Fiscale Wetgeving en Rechtsbronnen, Ced Samsom, 9651857). De Administratie heeft zich blijkbaar node bij die arresten neergelegd.
Minister
In een onlangs verschenen parlementaire vraag licht de Minister van Financiën het standpunt van de fiscus toe (Vragen en Antwoorden Kamer, DESIMPEL, nr. 127, 19.01.1998, p. 17588).
Vooreerst herinnert de Minister (op basis van een vraag gesteld aan zijn toendertijdse collega van Economische zaken) dat een interne provisionering nog toegelaten is wanneer het voordeel duidelijk op occasionele en niet-systematische wijze wordt toegekend. Dit is volgens de Minister het geval als het voordeel wordt toegekend aan een welbepaald persoon, om persoonsgebonden redenen en niet aan een personeelscategorie waartoe deze persoon behoort. Is dat niet zo, dan stelt de Minister dat het pensioenfonds enkel extern kan gevormd worden.
Op fiscaal vlak stelt de Minister dat de voorziening een aftrekbare beroepskost is als de specifieke wettelijke voorwaarden voorzien in fiscalibus gelden (art. 48 W.I.B. 1992 en art. 24 K.B. W.I.B. 1992). Dat zijn er twee. Enerzijds moeten de kosten ter bestrijding waarvan de voorziening is aangelegd aftrekbaar zijn als beroepskost. Anderzijds moet die kost geacht worden op de uitslagen van het tijdperk te wegen. Zonder het met zoveel woorden te stellen, laat de Minister uitschijnen dat deze twee voorwaarden in het betrokken geval vervuld zijn. Pensioenen zijn immers aftrekbare beroepskosten (art. 52, 5° W.I.B. 1992) en van zodra de overeenkomst tot interne pensioenvoorziening is tot stand gekomen, moet de vennootschap de voorziening treffen in functie van de last (zie Antwerpen, 18 juni 1996). Wel voegt hij er aan toe dat de waardering van dergelijke voorziening moet gebeuren tegen actuele waarde en niet tegen nominale waarde. Maar dat is een klassieke regel in actuariële evaluatiemethoden.
De handige Belg zal nu al snel denken: ik heb dit jaar 2 mln. BEF belastbare winst, ik zal dus zo'n voorziening vormen voor hetzelfde bedrag en mezelf een royaal pensioen gunnen. Het zou kunnen dat die vlieger opgaat. Maar U moet dan wel aan alle voorwaarden voldoen. En één daarvan is dat het toe te kennen kapitaal in verhouding moet staan tot de bezoldiging die dat jaar aan U (periodiek) is uitgekeerd (art. 59 W.I.B. 1992). Het kapitaal omgezet in een rente mag immers hoogstens 80 procent bedragen van die normale bezoldiging na aftrek van zowel wettelijk als extra-wettelijk pensioen. Space is not the limit! Of om het positief uit te drukken: "in der Beschränkung zeigt sich der Meister".
Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 4 juni 1998.