WANNEER SNEUVELT FISCAAL BANKGEHEIM?

>De KBC werd in eerste aanleg veroordeeld om te antwoorden op een vraag om inlichtingen die één van hun klanten viseert. De rechter vindt dat de KBC moet antwoorden. Maar de vraag is of het fiscale bankgeheim kan opgeheven worden op basis van andere elementen dan deze die de fiscus zelf vindt.

Als een bank gegevens van een klant prijsgeeft zonder zijn toestemming, zondigt zij tegen haar discretieplicht. Maar ze is daarvoor niet strafrechtelijk vervolgbaar. Binnen de directe belastingen bestaat wel een bankgeheim. De administratie der directe belastingen is niet gemachtigd te snuisteren in de boeken van de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen om hun klanten te belasten (art. 318, eerste lid W.I.B. 1992). Op deze regel bestaat één uitzondering. Het fiscaal bankgeheim sneuvelt als een onderzoek van de belastingtoestand van de bank zelf concrete elementen aan het licht brengt die het bestaan of de voorbereiding van een mechanisme van belastingontduiking kunnen doen vermoeden bij een klant. In dat geval kan de fiscus uit de boekhouding van de bank inlichtingen putten die het mogelijk maken het onderzoek te voltooien en de door deze klant verschuldigde belastingen te bepalen. Hij moet daartoe wel gemachtigd worden door de top van de FOD Financiën. (art. 318, tweede lid W.I.B. 1992)

Deze passus uit het wetboek heeft vorige week nogal wat stof doen opwaaien in een KBC vonnis (Rb. Gent, 26.11.2003). De fiscus stuurde in 2001 een vraag om inlichtingen naar de KBC met vragen rond een Luxemburgse “off shore” vennootschap van één van hun cliënten. Zo’n off shore vennootschap geniet in het land waar ze gevestigd is een afzonderlijke belastingregeling die afwijkt van het gemeen recht. Het ging het om een “Holding 1929” die in Luxemburg zo goed als geen belasting betaalt. De bankrekeningen van de off shore werden niet in Luxemburg maar in België bij traditionele KBC kantoren aangehouden en verwerkt. Door een strafrechtelijk onderzoek had de Brusselse onderzoeksrechter LEYS vastgesteld dat op initiatief van de KBC voor rekening van die off shore vennootschappen vrijstellingsattesten werden opgesteld zodat ze hier geen voorheffing en beurstaks moesten betalen. Tot zover geen probleem. Bleek nu echter dat de verrichtingen op de bankrekeningen van die off shore niet gebeurden op instructie van de Luxemburgse vennootschap, maar gewoon op basis van richtlijnen van de economische begunstigden van de off shore. Dat waren Belgische KBC klanten die zondermeer naar hun lokaal KBC kantoor stapten om te beslissen hoe hun geld binnen die off shore werd belegd. De werkelijke activiteit van de Luxemburgse holding gebeurde niet in Luxemburg, maar in België. In dat geval moet ze belast worden in België volgens het regime van de vennootschapsbelasting. Als ging het om een gewone Belgische vennootschap. Vermoedelijk wou de fiscus nog verder gaan: de off shore als een fictie beschouwen en de natuurlijke personen zelf belasten. In elk geval waren de vrijstellingsattesten uitgeschreven door KBC niet terecht. In België was hoe dan ook roerende voorheffing en beurstaks verschuldigd.

De BBI Brussel had tijdens een onderzoek van de belastingtoestand van de bank deze praktijken vastgesteld. Maar het werk van onderzoeksrechter LEYS hielp de fiscus niet een klein beetje. Dus besloten zij het fiscaal bankgeheim te doorbreken en de KBC alle rekeninguittreksels te vragen van de off shore. KBC weigerde.

Prangende vraag daarbij is of de fiscus, om het fiscaal bankgeheim te doen sneuvelen, zich enkel mag baseren op haar eigen onderzoek of dat zij een beroep mag doen uit bijvoorbeeld elementen uit het strafdossier. Deze problematiek komt uitgebreid aan bod in het Gentse vonnis. In de noodzakelijke machtiging om het fiscaal bankgeheim te doorbreken verwees de fiscus immers uitgebreid naar het strafonderzoek. Enkel als laatste punt werd het eigen onderzoek vermeld. De KBC verdedigt de restrictieve stelling. Het doorbreken van het fiscaal bankgeheim kan enkel op basis van het onderzoek van de fiscus zelf. Als de fiscus op basis van een strafdossier een mechanisme van belastingontduiking vermoedt, is dat onvoldoende om de bank vragen te stellen rond haar klant. De rechter is een andere mening toegedaan. Die vindt dat de fiscus ook mag putten uit bijvoorbeeld een strafonderzoek. Als daaruit een mechanisme van belastingontduiking blijkt, zou dat voldoende zijn om de bank rechtstreeks vragen te stellen. Ook al heeft de fiscus geen eigen onderzoek verricht. Om die stelling uit werken verwijst de rechter naar een artikel van toenmalig regeringscommissaris ZENNER belast met de strijd tegen de fiscale fraude. Maar die stelling is niet te verdedigen op basis van een tekstuele analyse van de wettekst. De fiscus mag zich enkel baseren op haar eigen onderzoek. De wet is nog altijd de wet. Trouwens de rechter stelt in zijn vonnis duidelijk dat op basis van het onderzoek van de fiscus zelf voldoende elementen blijken die de opheffing van het fiscaal bankgeheim rechtvaardigen. Hij speelt dus op zeker. De fiscus zal zich optrekken aan dit vonnis. Maar het is lang niet zeker dat de stelling die de rechter terloops verdedigt, juist is.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 11 december 2003.