DE AFTREKBAARHEID VAN MANAGEMENTFEES

Een koppel is bestuurder van twee vennootschappen. De ene vennootschap rekent een managementfee door aan de andere vennootschap. Mag de fiscus dan zeggen dat de prestaties toch geleverd werden door het koppel zelf en niet door de ene vennootschap? Het Hof te Antwerpen vindt van niet.

Een koppel bezit een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SUGUKI die het leeuwendeel van de aandelen aanhoudt van een naamloze vennootschap met als doel de uitbating van een garage. Beide partners zijn zowel zaakvoerder binnen de bvba als bestuurder van de nv. Het koppel besluit zelf geen bezoldiging op te nemen als bestuurder van de nv, maar de bvba een vergoeding te laten aanrekenen aan de garage voor het werk dat ze daar leveren. Voor het leiden van de garage vraagt de bvba in 1992 een totale vergoeding van 65.000 EUR. De fiscus ziet een en ander niet zitten en pakt de naamloze vennootschap aan. Na onderzoek besluit de administratie dat de garage niet is geleid door de bvba, maar wel rechtstreeks door het koppel. Dus is de managementfee die is betaald door de nv aan de bvba geen aftrekbare beroepskost. De bvba leverde geen prestaties. Dus is niet voldaan aan de voorwaarden om die managementfee als fiscale beroepskost te aanvaarden (art. 49 W.I.B. 1992). De managementfee werd belast als liberaliteit. De vergoeding werd dubbel belast. De bvba betaalde sowieso al belasting op de geboekte omzet. Maar door het verwerpen van de managementfee als beroepskost betaalde de garage nog eens belasting op hetzelfde bedrag.

Een wel heel typisch geval. Niet weinig ondernemers werken in een structuur met een holding om een vennootschap te kopen. Aandelen moeten betaald worden met geld na belasting. Deelbewijzen zijn in de regel immers geen kost. Als men als privé persoon voor aandelen 100 moet betalen, kost dat aan personenbelasting snel 100 belasting en sociale zekerheid. De ondernemer moet dan een wedde van bruto 200 opnemen om na alle belastingen 100 over te houden. Aandelen kopen met een vennootschap is 25 procent goedkoper. Om binnen een vennootschap 100 netto over te houden, volstaat een bruto bedrag van 150. Het maximale tarief binnen de vennootschapsbelasting is immers maar 33,99 procent. Toegepast op 150 bruto leidt dat tot iets meer dan 50. Vandaar dat het aangewezen is aandelen te verwerven via een andere vennootschap. Het is fiscaal veel gunstiger. Zeker in het geval dat men voor de aankoop van de aandelen een lening moet afsluiten en de gekochte vennootschap zelf het geld zal moeten ophoesten om haar overname te betalen.

In dergelijke gevallen zullen vaak man en vrouw het bestuur uitmaken in de twee vennootschappen. Daar maakt de fiscus soms handig gebruik van. Wie heeft nu de gekochte vennootschap geleid? Man en vrouw als natuurlijk persoon, of de holding? Werkten man en vrouw nu voor de garage of voor de holding? In het geval man en vrouw ook een vergoeding krijgen als bestuurder of zaakvoerder uit de gekochte vennootschap (in ons geval de garage), wordt het moeilijk. Als én holding én man en vrouw de garage een vergoeding vragen voor het bestuur kan de fiscus de vraag stellen wat de holding dan nog gedaan heeft bovenop de prestaties die man en vrouw leverden. Dergelijke casus kwam reeds eerder aan bod voor hetzelfde Hof (Antwerpen, 22 juni 1999, F.J.F., No. 99/253; krant 21.04.2000). Daar stelde het Hof dat het koppel niet kon aantonen welke prestaties hun holding extra leverde voor de werkvennootschap. Dus werd de managementfee daar terecht verworpen.

Maar in onze casus is het Hof kort (Antwerpen, 9 september 2003, De Fiscale Koerier 2003/628). De rechters stellen eerst een aantal zaken vast. Een garagebedrijf moet bestuurd en geleid worden. Daaraan zijn fiscaal aftrekbare kosten verbonden. Het betaalde bedrag voor het beleid wordt op zich niet betwist en is trouwens niet kennelijk overdreven. Verder staat het vast dat het bestuur en het beleid werden uitgevoerd door het koppel. Wie zou het anders gedaan hebben? Het Hof merkt op dat volgens de belastingaangifte van de garage, de zaakvoerders van de bvba de garage hebben geleid. Dat blijkt uit het feit dat binnen de resultatenrekening een managementfee is geboekt ten voordele van de bvba. Dus hebben partijen er voor gekozen de garage te laten leiden door de bvba. Daar deze belastingaangifte regelmatig is naar vorm en termijn, berust de bewijslast van het tegendeel op de administratie. De fiscus beweert wel dat man en vrouw ook kunnen gehandeld hebben in hun hoedanigheid van bestuurder van de garage. Zelfs indien deze mogelijkheid bestaat, moet het Hof vaststellen dat hiervan het bewijs niet wordt geleverd. Dus krijgt de garage gelijk in dit dispuut.

Voorwaar een mooi arrest. Het valt op door zijn eenvoud. In weinig tekst oordeelt het Hof. Partijen hebben de vrije keuze een structuur op te zetten. De fiscus moet de opgezette structuur aanvaarden, tenzij hij feiten aanbrengt die het tegendeel bewijzen of wettelijke bepalingen inroept die dit verbieden.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 22 januari 2004.