VOORDEEL VOOR PRIVE-GEBRUIK BEDRIJFSWAGEN BEDRAAGT HOOGSTENS 7.500 KM

Minister REYNDERS tekende op 05.02.2004 tegen de geplogenheden in, zelf een circulaire voor de forfaitaire raming van het voordeel van alle aard bij de kosteloze beschikking over een autovoertuig. Deze regeling is een breuk met het verleden. Voor niet weinig belastingplichtigen houdt zij een mooie belastingbesparing in.

Als algemene regel geldt in fiscalibus dat voordelen bij de genieter belastbaar zijn voor hun werkelijke waarde (art. 36, eerste lid W.I.B. 1992). De Koning mag echter forfaitaire regels bepalen. Die bestaan voor het gratis persoonlijk gebruik van een voertuig. Zo’n voordeel is gelijk aan het aantal voor persoonlijk gebruik afgelegde kilometers vermenigvuldigd met een kilometerprijs. Het bedrag per kilometer hangt af van de fiscale PK van de auto. Voor 11 fiscale PK is dat dit jaar bijvoorbeeld 0,3210 EUR per kilometer. Maar wat is persoonlijk gebruik? Dat bevat twee soorten verplaatsingen. De eigenlijke privé-verplaatsingen zoals verplaatsingen om privé-aankopen te doen, tijdens de weekends, om op vakantie te gaan, tijdens de vrije tijd, … Daar komen de woon-werkverplaatsingen bij. In ons land geldt immers als regel dat vergoedingen in geld of in natura om van en naar het werk te rijden, belastbare beroepsinkomsten uitmaken. Vraag is daarbij wat woon-werkverplaatsingen zijn. Dat zijn verplaatsingen tussen de woonplaats en de vaste plaats van tewerkstelling. Wat nu een vaste plaats van tewerkstelling is, hangt af van de feiten. Een veelheid van factoren kan daarbij een rol spelen: de bepalingen van de arbeidsovereenkomst, de taak- en functieomschrijving van de werknemer, de frequentie en de regelmaat van zijn verplaatsingen naar een zelfde plaats van tewerkstelling, de duur die hij op die plaats wordt ingezet, … Maar als de auto persoonlijk wordt gebruikt, mag het totaal aantal kilometers op jaarbasis en per chauffeur niet lager zijn van 5.000 kilometer.

Een vaste plaats van tewerkstelling zal vaak een winkel, kantoor, praktijk of werkhuis zijn. Een verplaatsing naar een klant, cliënt, patiënt, of werf zal dat niet zijn. Maar voor arbeiders uit de bouwsector tewerkgesteld op een werf, zal deze werf in de regel wél als vaste plaats van tewerkstelling gelden. De arbeiders trekken er meestal voor een ruime tijd naartoe. (Vraag nr. 55 van de heer Dufour dd. 28.08.1995, Bull. Bel., nr. 763, p. 1700). De verplaatsingen die een arts doet tussen zijn woonplaats en de kliniek waar hij zijn beroep uitoefent, zijn steeds verplaatsingen tussen de woonplaats en de vaste plaats van tewerkstelling. Het feit dat zijn woonplaats niet alleen samenvalt met de maatschappelijke zetel van zijn vennootschap, maar eveneens met een consultatiekabinet waar hij regelmatig zijn beroep uitoefent, doet geen afbreuk aan die regel. (Vraag nr. 1564 van de heer Harmegnies dd. 19.11.1998, Bull. Bel., nr. 799, p. 3929).

De berekening van het aantal kilometers leidt vaak tot gehakketak tussen controleur en belastingplichtige. De afstand woon-werk is meestal een objectief gegeven. Maar het probleem zal beginnen bij het bepalen van het aantal verplaatsingen. Als de werknemer niet rechtstreeks naar kantoor rijdt, maar eerst een klant bezoekt, is dat geen woon-werkverkeer. Andersom geldt dat ook. Als een arts ’s avonds eerst nog een patiënt bezoekt en pas daarna naar huis rijdt, telt die verplaatsing niet als woon-werk. Met hun belastinginspecteur voor zich herinneren belastingplichtigen zich veel dergelijke ritten. Om nog maar te zwijgen van de raming van de echte privé verplaatsingen. Sommigen houden dan steevast voor dat ze privé enkel fietsen.

Om al die problemen uit de wereld te helpen, heeft minister REYNDERS een eenvoudige regel afgekondigd die geldt vanaf 01.01.2004 (Circulaire nr. Ci.RH.241/561.364 d.d. 05.02.2004). Is de afstand tussen woonplaats en vaste plaats van tewerkstelling hoogstens 25 kilometer, dan volstaat het minimum van 5.000 kilometer. Is de afstand groter, dan is 7.500 kilometer de regel. Neem nu een belastingplichtige die 100 kilometer van zijn werk woont en de moed heeft dat traject 200 keer per jaar te doen. De werkelijke kilometers zijn dan 40.000. Maar de fiscus zal voortaan tevreden zijn met 7.500 kilometer. Van een laat nieuwjaarscadeau gesproken.

Deze eenvoudige regels gelden niet “in buitengewone omstandigheden”. REYNDERS zei daarover in de Senaat: “Het is altijd mogelijk een speciaal akkoord te sluiten tussen een bedrijf en de fiscale administratie in geval van buitengewone omstandigheden.” (Senaat, Handelingen, 3-31, p. 21). Daarmee bedoelt de minister blijkbaar dat het nog lager kan in buitengewone omstandigheden. Wat die zoal kunnen zijn, zei hij d’er niet bij. De regeling geldt ook niet als de belastingplichtige zijn werkelijke kosten bewijst en niet kiest voor het forfait. Dan moeten de werkelijk gereden kilometers genomen worden. Zo worden werkelijke kostenbewijzers afgestraft. Als de werknemer een bijdrage betaalt voor het gebruik van de auto, moet ook daar het voordeel bepaald worden aan de hand van de betaalde vergoeding.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 26 februari 2004.