BIJDRAGE AAN SERVICECLUB KAN FISCAAL AFTREKBAAR ZIJN

Met sommige kosten heeft de fiscus het moeilijk. Dat is het geval voor bijdragen betaald aan serviceclubs. Minister REYNDERS stelt nu dat die in sommige omstandigheden toch fiscaal aftrekbaar zijn.

Binnen de directe belastingen bepaalt een specifiek artikel welke kosten fiscaal in rekening mogen gebracht worden. Cruciaal daarbij is dat de kosten in het belastbare tijdperk moeten gedaan of gedragen zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden (art. 49, eerste lid W.I.B. 1992). Als een belastingplichtige de bijdragen die hij betaalt aan een serviceclub (Lions Club, Rotary, Kiwani, …) fiscaal wil aanwenden, zal hij dus moeten aantonen dat deze kost is gedaan om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden.

De fiscus kijkt al van oudsher erg streng toe op deze kosten. In de commentaar van de Administratie op het wetboek staat te lezen dat de geviseerde bijdragen geen kosten zijn gedaan om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden (Com.I.B. 1992, 53/41). Daartoe baseert de fiscus zich op een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen uit 1990 (Antwerpen, 10 december 1990, F.J.F., No. 91/127). In dat arrest gaat het over een advocaat die de bijdragen die hij betaalde aan zijn serviceclub als beroepskost aftrok. De fiscus én het Hof van Beroep waren het daar niet mee eens. Het Hof keek daartoe naar het doel van de serviceclub. Wie tot een serviceclub toetreedt, verbindt zich ertoe de doelstellingen van de vereniging te realiseren. Die zijn steevast van humanitaire aard. Via de bijdragen en de opbrengst van georganiseerde activiteiten worden projecten ondersteund die onder de noemer “goed doel” vallen. Het doel houdt dan ook geen enkel verband met de uitgeoefende beroepsactiviteit van de leden. Wat een ondernemer dus betaalt aan een serviceclub is een loutere vrijgevigheid. Hij of zij steunt daarmee een goed doel. Vrijgevigheden of liberaliteiten kunnen nooit beroepskosten zijn. Dus moeten ze verworpen worden. Het feit dat een belastingplichtige door zijn lidmaatschap contacten kan leggen die hem een grotere klandizie kunnen opleveren, is daarbij volgens het Hof niet relevant.

Maar deze redenering rammelt langs alle kanten. In werkelijkheid zal de ondernemer juist toetreden tot een serviceclub om zijn beroepskennissenkring te kunnen uitbreiden. De kost die hij dus maakt is vooral bedoeld om beroepsinkomsten te behouden of te behalen. Dat zijn bijdrage voor een deel wordt gebruikt om goede doelen te realiseren is mooi meegenomen. Maar vaak niet het hoofddoel van het lidmaatschap. De fiscus geeft dat op een andere plaats in zijn commentaar merkwaardig genoeg toe. Daar stelt de fiscus dat de bijdragen aan serviceclubs, die professionele relaties mogelijk maken, beroepskosten zijn als twee voorwaarden vervuld zijn. De kosten moeten verband houden met het beroep van de belastingplichtige en “noodzakelijk” zijn voor de uitoefening ervan en derhalve gedaan zijn met het oog op het verkrijgen of het behouden van beroepsinkomsten (Com.I.B. 1992, 52/195). Deze hele problematiek werd recent nog eens behandeld door het Hof van Beroep te Bergen (Bergen, 18 januari 2002). Dat Hof kwam tot de vaststelling dat bijdragen betaald aan een serviceclub minstens gedeeltelijk aftrekbaar kunnen zijn.

Vandaar dat volksvertegenwoordigster Trees PIETERS aan minister REYNDERS vroeg hoe de fiscus op vandaag staat tegenover de al dan niet aftrekbaarheid van bijdragen betaald aan serviceclubs (QRVA 51 018, p. 2506). De minister stelt vooreerst dat deze bijdragen in principe niet aftrekbaar zijn. Maar als de belastingplichtige kan aantonen dat de bijdragen die hij aan een dergelijke serviceclub betaalt toch in een bepaalde mate verband houden met zijn beroep en gedaan zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, kan die belastingplichtige de bijdragen in diezelfde mate aftrekken als beroepskosten. REYNDERS stelde tevens dat hij zijn administratie gevraagd heeft haar richtlijnen in die zin te verduidelijken. Meteen is duidelijk dat de kosten van serviceclubs als fiscale kost aftrekbaar kunnen zijn. De minister herhaalt in zijn antwoordt in feite de twee bestaande administratieve commentaren. Hij verzoent beide. De ene is dus niet tegenstrijdig met de andere. Alleen formuleert hij de tweede commentaar niet meer zo hard. De kosten moeten niet “noodzakelijk” zijn voor de uitoefening van zijn beroep. Ze moeten “in een bepaalde mate verband houden” met zijn beroep. Daarmee bedoelt de minister vermoedelijk dat niet noodzakelijk de hele kost aftrekbaar zal zijn. Het is denkbaar dat dit slechts voor een deel kan zoals in het geval dat Bergen behandelde. Als Salomonsoordeel. Wel zal de fiscus kunnen nagaan of het lidmaatschap wel degelijk leidt tot het behouden of behalen van beroepsinkomsten. Als de ledenlijst van de serviceclub een aantal (belangrijke) zakenrelaties van de ondernemer bevat, zal het bewijs snel geleverd zijn. Is dat niet het geval, dan wordt een bewijs moeilijker. Maar wat niet is, kan nog komen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 11 maart 2004.