DE BEREKENING VAN DE INVESTERINGSRESERVE
De praktijk worstelt met nogal wat vragen rond de berekening van de reserve. Minister REYNDERS werd daar begin deze week over geïnterpelleerd.Fiscale KMO vennootschappen kunnen vanaf aanslagjaar 2004 per belastbaar tijdperk een investeringsreserve boeken op het gereserveerde belastbare resultaat. Maar dan moet de vennootschap voldoen aan de zes voorwaarden om een fiscale KMO te zijn. Het toekennen van een bezoldiging van in de regel 24.500 EUR aan één bedrijfsleider is één van die zes voorwaarden. De eerste keer dat de investeringsreserve wordt toegepast, voor velen dus boekjaar 2003, moet dat basisbedrag verminderd worden met twee bestanddelen: de in het boekjaar behaalde meerwaarde op aandelen en 25 procent van de gerealiseerde meerwaarde op een personenwagen, een auto voor dubbel gebruik of een minibus. Neem een vennootschap met een gereserveerd belastbaar resultaat van 60.000 EUR voor boekjaar 2003. In de loop van het boekjaar werd een meerwaarde op aandelen geboekt van 5.000 EUR en werd een personenauto verkocht met 10.000 EUR meerwaarde. Het basisbedrag van de investeringsreserve van 60.000 EUR moet dan verminderd worden met 7.500 EUR (5.000 + 10.000 x 0,25). Zo wordt de vertrekbasis 52.500 EUR. Is dit bedrag hoger dan 37.500 EUR, dan moet het tot dat bedrag beperkt worden. De investeringsreserve wordt dan 50 procent van het zo berekende bedrag. In het voorbeeld zal de vennootschap een investeringsreserve krijgen van 18.750 EUR. Meteen het maximum bedrag per belastbaar tijdperk. Dat bedrag dient dan in de regel geboekt te worden op de belastingvrije reserves zodat er geen vennootschapsbelasting op verschuldigd is.
Maar op vandaag bestaan heel wat vragen hoe die investeringsreserve moet berekend worden. De vertrekbasis is vak 012 (of 013) min 004 (of 003) van het aangifteformulier. Als dit een positief bedrag geeft, zal een investeringsreserve mogelijk zijn. Dat betekent dat zelfs in het geval de vennootschap nog in het rood zit, een investeringsreserve kan. Neem een vennootschap die door verliezen uit vorige boekjaren negatieve reserves heeft bij het begin van het boekjaar van 52.000 EUR. In boekjaar 2003 maakt de vennootschap 25.000 EUR gereserveerde winst. Dan zal zij op het einde van boekjaar 2003 toch nog negatieve reserves hebben van 27.000. Maar in de kering heeft ze 25.000 EUR positief verschil. Dus mag de vennootschap een investeringsreserve aanleggen van 12.500 EUR (er werd geen meerwaarde behaald). Dit mag eigenaardig voorkomen. Maar het is de logica van de wet.
Velen vragen zich ook af of het maximum moet genomen worden. Voor het bedrag van de geboekte investeringsreserve moet de vennootschap immers investeren in afschrijfbare materiële of immateriële vaste activa die recht kunnen geven op het voordeel van de investeringsaftrek. Dat moet gebeuren binnen een termijn van drie jaar die aanvangt op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarvoor de investeringsreserve is aangelegd. Voor boekjaar 2003 is die uiterste datum 31.12.2005. Stel dat de vennootschap uit ons voorbeeld slechts 8.000 EUR investeringen plant in die drie jaar. Mag dan de investeringsreserve beperkt blijven tot die 8.000? Ja. De wet stelt dat de investeringsreserve wordt vrijgesteld “tot beloop van” het maximum berekende bedrag. Dus mag het op een lager bedrag. Als immers het bedrag van de investeringsreserve niet volledig wordt geïnvesteerd, lijkt de sanctie hard. Investeert de vennootschap uiteindelijk maar 7.000 EUR, dan zal ze toch belasting moeten betalen op de volle 8.000 EUR. Niet enkel op het bedrag dat ze te kort komt.
In de praktijk worden het meest vragen gesteld over de berekening zelf. Minister REYNDERS werd daar begin deze week over geïnterpelleerd (CRABV 51 COM 216, p. 17). De vraag was of aan de voorwaarden voor het verminderd tarief moet voldaan worden voor of na het aanleggen van de investeringsreserve. De minister stelt terecht dat de voorwaarden moeten getoetst worden ná het aanleggen van de vrijgestelde investeringsreserve. Neem een vennootschap met een belastbaar resultaat van 30.000 EUR vóór investeringsreserve. De maximale investeringsreserve is 12.000 EUR hoog zodat de vennootschap uiteindelijk belast wordt op 18.000 EUR. De bezoldiging die dan minimum aan één bedrijfsleider moet uitgekeerd worden om het statuut van fiscale KMO te kunnen claimen is in dit geval niet 24.500 EUR. Als het belastbaar resultaat van de vennootschap lager is dan 24.500 EUR mag de bezoldiging beperkt worden tot dat lagere bedrag. Tot 18.000 EUR dus. Gevolg: de voorwaarden moeten inderdaad bekeken worden ná de boeking van de investeringsreserve. Meteen is nog maar eens duidelijk dat het bedrag van de investeringsreserve in veel gevallen enkel zal kunnen berekend worden met een iteratief programma. Immers, om de mutatie binnen de reservebeweging te kennen, moeten de belastingen gekend zijn. Maar die hangen nu juist af van het bedrag van de investeringsreserve. De vraag van de kip en het ei.
Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 1 april 2004.