RULING-REGELING GEEN SUCCES

Sinds 2003 bestaat in ons land een algemeen systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken (“ruling”). Dat betekent dat een belastingplichtige om het even welke vraag kan stellen aan de fiscus zelf rond de toepassing van de fiscale wetten. Maar dat systeem functioneert niet. Op achttien maand werden maar 473 aanvragen ingediend. De helft blijft onbeantwoord.

Een “voorafgaande beslissing” is een juridische handeling waarbij de fiscus vaststelt hoe de wet moet toegepast worden op een bijzondere situatie of verrichting die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. Dat kan een investering, een contract of, voor multinationale groepen, een vestiging in België zijn. Het moet gaan om een concreet project waarvan de realisatie minstens ernstig wordt overwogen. De verrichting mag op fiscaal vlak bovendien nog geen uitwerking hebben gehad. Een ruling moet per definitie de fase van de vestiging van de belasting voorafgaan. Van zodra de beschouwde verrichting of situatie wordt verwezenlijkt of zich voordoet en de voorwaarden voor de toepassing van de belasting definitief zijn vervuld, is de belasting van toepassing overeenkomstig de van kracht zijnde bepalingen. Dan kan een ruling niet langer. Maar deze regel moet soepel geïnterpreteerd worden. De memorie bij de wet geeft zelfs het voorbeeld van het aanvragen van een beslissing rond een afschrijvingsannuïteit van een nieuwe reeds verwezenlijkte investering of het aanleggen van een voorziening voor risico’s en kosten vóór het boeken, of zelfs als ze geboekt zijn, vóór de goedkeuring van de jaarrekening. Stel dat het boekjaar van een vennootschap samenvalt met het kalenderjaar. Bij het opmaken van de jaarrekening 2003, begin 2004, vraagt de vennootschap zich af of ze een waardevermindering op een belangrijke openstaande klant kan boeken omwille van het feit dat die klant een trits facturen voor een belangrijk bedrag betwist. Hiervoor kan dus nog een ruling gevraagd worden ondanks het feit dat het boekjaar al voorbij is. Het kan voor zover de jaarrekening nog niet is goedgekeurd.

Een ruling moet door de fiscus beantwoord worden binnen de drie maand (art. 21 Wet 24.12.2002). De fiscus mag echter vragen deze termijn te wijzigen. Let wel: de belastingplichtige kan op zijn strepen staan en een antwoord binnen de drie maand eisen. Met die termijn heeft de fiscus een probleem. Op 30.06.2004 hadden al 473 belastingplichtigen een ruling gevraagd. Maar 213 wachten nog op een antwoord. Net iets minder dan de helft. Deze die wel een antwoord kregen, moesten daar gemiddeld 166 dagen op wachten. Bijna dubbel zo lang als wettelijk bepaald. De oorzaak van deze achterstand is tweeërlei. De dienst die deze vragen moet beantwoorden is schromelijk onderbemand. Bovendien kan hij niet autonoom handelen. Dat laatste betekent dat alvorens een principieel standpunt in te nemen, de dienst zo goed als steeds contact opneemt met het bevoegd hoofdbestuur dat uiteindelijk de verrichting zal moeten controleren. Wat inhoudt dat feitelijk niet de dienst maar het bevoegd hoofdbestuur beslist. Dat neemt tijd in beslag en leidt tot vaak erg strenge rulings.

Vandaar dat via een wettelijk initiatief (Wet 21.06.2004) en een koninklijk besluit (K.B. 13.08.2004) de rulingdienst wordt uitgebreid en autonoom wordt. Het verplicht nummer naar het bevoegd hoofdbestuur zal dus niet meer moeten. In het verslag aan de Koning verwijst de regering trouwens naar de zorgvuldigheidsplicht die de fiscus heeft. Het te laat of niet beantwoorden van rulingaanvragen zou volgens de regering kunnen leiden tot een burgerlijke aansprakelijkheid van de Staat. Daarbij moet trouwens gesteld worden dat 473 rulingaanvragen op 18 maand erg weinig is. Dat betekent 26 aanvragen per maand. Voor een land met 300.000 aangiftes in de vennootschapsbelasting. Dat betekent dat slechts 0,16 procent van de vennootschappen gebruik maakt van deze mogelijkheid. Veel te weinig! Velen kennen het systeem nog niet of zien af van een vraag gezien de lange calvarietocht die hen te wachten staat. De vraag is dan ook of de 23 personeelsleden die nu voorzien zijn, de stroom zullen aankunnen eenmaal het systeem aantrekt. Of de dienst autonoom kan werken, zal snel blijken. Zo heeft de dienst tal van vragen binnen rond interne meerwaarden. Als een belastingplichtige aandelen verkoopt aan een vennootschap waarvan hij ook aandeelhouder is, spreekt de fiscus van een interne meerwaarde. Er vindt in dat geval economisch geen verschuiving van vermogen plaats. Alles blijft “in de familie”. Koper en verkoper zijn economisch geen onafhankelijke partijen. Om zo’n meerwaarde te belasten, grijpt de fiscus in sommige gevallen steevast naar artikel 90, 1° W.I.B. 1992 en belast de operatie aan 33 procent. Deze rulings bleven naar verluid liggen omdat het hoofdbestuur directe belastingen koudwatervrees heeft. Nu de dienst autonoom wordt, zullen we dus snel een beslissing kunnen krijgen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 16 september 2004.