DE AFTREKBAARHEID VAN MANAGEMENTFEES

De pater familias van een nv gespecialiseerd in blusapparaten, laat zijn zoon mee het bedrijf besturen. Dus wordt de zoon benoemd tot gedelegeerd bestuurder. Maar daarnaast richt de zoon een ik-bvba op die werkt voor de nv. Enkel de ik-bvba wordt vergoed door de nv. De rechtbank te Brussel vindt dat dit dubbel gebruik voor problemen kan zorgen.

Tussen de nv en de ik-bvba wordt in 1996 een managementovereenkomst gesloten waarbij de ik-bvba de operationele leiding van de nv op zich nam. In de overeenkomst wordt bepaald dat de ik-bvba zich als manager verbindt ten dienste van de nv alle opdrachten uit te voeren die overeenkomen met de doelstellingen vermeld in de oprichtingsakte van de nv. De ik-bvba zal voor rekening van de nv onbeperkt verbintenissen kunnen aangaan. Omtrent de opdracht zal de ik-bvba zijn standpunten en beslissingen rapporteren aan de nv. Voor deze activiteiten krijgt de ik-bvba jaarlijks een forfaitair bedrag van 110.000 EUR.

De fiscus controleert de boekjaren 1997 en 1998 van de nv en verwerpt voor beide jaren de 110.000 EUR als liberaliteit. De belastinginspecteur stelt vast dat de zoon als natuurlijk persoon is benoemd binnen de nv als gedelegeerd bestuurder. Daarnaast is de ik-bvba, vertegenwoordigd door haar zaakvoerder, de manager van de nv. Die zaakvoerder is opnieuw de zoon. Dus is de vraag wie nu de nv heeft geleid. De zoon als natuurlijk persoon of de zoon als zaakvoerder van de ik-bvba? Dus vraagt de fiscus aan de nv te bewijzen dat de ik-bvba effectief prestaties uitvoerde voor de nv en dat dit dus niet gebeurde door de zoon als natuurlijk persoon. Alhoewel dat niet in het vonnis staat, is tussen de lijnen te lezen dat de zoon als gedelegeerd bestuurder geen bezoldiging ontving. Enkel de ik-bvba ontving blijkbaar een jaarlijkse vergoeding.

Belastingplichtige en fiscus komen niet tot een akkoord. Dus stapt de nv naar de rechtbank van eerste aanleg te Brussel (Rb. Brussel, 9 april 2004, T.F.R., 2004/73). De nv bouwt haar verdediging op rond de stelling dat de taken van een manager te onderscheiden zijn van die van een gedelegeerd bestuurder. Eén en dezelfde persoon kan beide functies waarnemen. De rechtbank volgt de nv daarin. Wellicht kan in de praktijk de uitoefening van beide functies door elkaar lopen. Dit belet niet dat zij juridisch van elkaar kunnen worden onderscheiden. Tevens gaat de rechtbank mee in de redenering van de nv dat de fiscus zich niet in te laten heeft met het beleid dat zij in haar zaken voert. Maar de rechtbank stelt duidelijk dat de nv de werkelijkheid van de prestaties moet kunnen bewijzen. Dus moet de nv kunnen aantonen dat de ik-bvba effectief diensten heeft geleverd en dat die niet werden verricht door de gedelegeerd bestuurder.

De rechtbank vindt dat de nv drie kansen heeft laten liggen om dat aan te tonen. De rechtbank stelt dat de omschrijving van de taken in de managementovereenkomst te vaag is. De verwijzing naar het doel in de statuten van de nv is te algemeen. Waren daar taken zoals het bezoeken van klanten, het afsluiten van verkoopcontracten en het organiseren van marketingacties in vermeld, dan had de ik-bvba een duidelijk onderscheiden taak gehad van de afgevaardigd bestuurder. Een tweede gemiste kans ligt volgens de rechtbank in het feit dat de managementvergoeding forfaitair is bepaald en globaal per jaar is gefactureerd. Was die bijvoorbeeld variabel op basis van een aantal afgesproken parameters maandelijks gefactureerd, dan was het bewijs rond de werkelijkheid van de prestaties gemakkelijker geweest. Tot slot vindt de rechtbank het jammer dat de ik-bvba haar verrichte standpunten en beslissingen enkel mondeling heeft meegedeeld aan de nv en niet schriftelijk.

De belastingplichtige legde nog een aantal documenten voor waaruit de werkelijkheid van de prestaties geleverd door de ik-bvba zouden moeten blijken. De nv sloot een aantal samenwerkingsovereenkomsten af en deze werden telkens ondertekend door de zoon met als functie “Managing director”. De rechtbank stelt vast dat dit nu net de Engelse vertaling is voor “afgevaardigd bestuurder”. Dus bewijst de nv daarmee niets. De zoon had moeten ondertekenen met de titulatuur “ik-bvba, vertegenwoordigd door haar zaakvoerder”. Uit dit alles leidt de rechtbank af dat de werkelijkheid van de prestaties geleverd door de ik-bvba niet zijn bewezen. Dus krijgt de fiscus gelijk.

Al bij al een merkwaardig vonnis waarbij de rechtbank uitermate streng is. Dit vonnis staat in schril contrast met een arrest van het Hof te Antwerpen die een volledig gelijkaardig geval behandelde (Antwerpen, 9 september 2003, De Fiscale Koerier 2003/628). Daar stelde het Hof dat een nv moet bestuurd en geleid worden. Daaraan zijn fiscaal aftrekbare kosten verbonden. Het stond volgens het Hof vast dat het bestuur en het beleid werden uitgevoerd door de natuurlijke persoon. Wie zou het anders gedaan hebben? Maar het Hof merkt op dat volgens de belastingaangifte van de nv, de zaakvoerders van de bvba de nv hebben geleid. Dat bleek uit het feit dat binnen de resultatenrekening een managementfee is geboekt ten voordele van de bvba. Dus hebben partijen er voor gekozen de nv te laten leiden door de bvba. De rechter te Brussel wil deze redenering niet maken en wil niet weten van een feitelijk vermoeden dat de ik-bvba de nv leidde. Les uit het hele verhaal: ga nooit als natuurlijk persoon in de nv zitten, maar benoem de ik-bvba als gedelegeerd bestuurder. Dan is het probleem meteen van de baan.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 28 oktober 2004.