BELASTINGAFTREK VOOR RISICOKAPITAAL NIET GOED VOOR KMO’S

Ter vervanging van de investeringsreserve en het belastingkrediet plant de regering binnen de vennootschapsbelasting een ingewikkelde belastingaftrek voor risicokapitaal. Dat zal vooral ten goede komen aan vennootschappen die over een groot eigen vermogen beschikken in absoluut bedrag. De KMO’s dreigen het gelag te zullen betalen.

Wij Vlamingen zijn een hardwerkend volk. We willen vooruit. Maar het typeert onze KMO vennootschappen dat ze krap bemeten zijn in eigen vermogen. De Vlaming richt een vennootschap op met zo weinig mogelijk kapitaal. Dus moet eigen vermogen opgebouwd worden door winst te maken en dat toe te voegen aan het startkapitaal. Wordt winst niet uitgekeerd aan de aandeelhouders of bestuurders, maar blijft ze binnen de vennootschap, dan spreekt men in het jargon van gezonde “autofinanciering”. Maar om winst te kunnen toevoegen aan het eigen vermogen, moet eerst belasting betaald worden. Heeft een vennootschap 100 winst vóór belastingen, dan moet ze daar in principe 33,99 procent vennootschapsbelasting op betalen. Dus blijft er 66,01 over om toe te voegen aan het eigen vermogen. Maar 33,99 gaat naar de fiscus. De regering wil dat verhelpen door een “belastingaftrek voor risicokapitaal” in te voeren. Een stuk van de winst die gebruikt wordt voor autofinanciering, zal dus vrijgesteld worden van vennootschapsbelasting. Dus zal de vennootschap niet langer de volle 33,99 belasting moeten betalen op haar autofinanciering.

Maar hoeveel gaat er af van die 33,99 vennootschapsbelasting? Daarvoor worden regels uitgewerkt. Op vandaag bestaat op regeringsniveau een echt embryonale sneuveltekst. De piste die nu circuleert stelt voor om op het eigen vermogen een interestpercentage toe te passen. Die aldus berekende fictieve interest zou dan kunnen afgetrokken worden van de belastbare basis zodat op dat deel geen belasting moet betaald worden. Als interestpercentage zou de jaarrentevoet van de lineaire langetermijnobligaties (tienjarige OLO’s) van de Belgische Staat gebruikt worden. Op vandaag bedraagt die om en nabij de 3,6. Maar uiteraard zal dit percentage niet zondermeer mogen toegepast worden op het totale eigen vermogen. Wel vertrekt de regering van het boekhoudrechtelijk bepaalde eigen vermogen zoals dat bestond op het eind van het voorgaande belastbare tijdperk. Maar daar moeten een aantal zaken van afgetrokken worden. In eerste instantie moeten daar de kapitaalsubsidies van af. Op zich merkwaardig, want op termijn wordt dat toch sowieso eigen vermogen. Ze staan enkel op een afzonderlijke rubriek van het eigen vermogen om ervoor te zorgen dat kapitaalsubsidies niet in één keer zouden belast worden. Daarnaast moeten een aantal activa afgetrokken worden. Vooreerst eigen ingekochte aandelen en aandelen die geboekt zijn als financiële vaste activa. Heeft de vennootschap buitenlandse inrichtingen of in het buitenland gelegen onroerende goederen of rechten daarop waarvan de inkomsten in België vrijgesteld zijn krachtens een dubbel-belastingverdrag, dan moet het netto actief (het verschil tussen de boekwaarde van die inrichting of goederen en de schulden die er op aan te rekenen zijn) ook in min van het eigen vermogen. Het risicokapitaal moet tevens verminderd worden met de boekwaarde van ieder ander actief in zover dat op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreft. Tot slot moeten ook beleggingen afgetrokken worden die door hun aard niet bestemd zijn om een belastbaar periodiek inkomen voort te brengen en die doorgaans hun plaats hebben in een privé-vermogen. Die laatste twee aftrekposten rammelen nog in omschrijving. Maar ze zijn bedoeld om te vermijden dat vennootschappen massaal activa koesteren die enkel in vennootschap zijn gebracht om juist een hoge belastingaftrek voor risicokapitaal te maximeren. Een ingewikkeld systeem dat tonnen discussies zal opleveren. Om te definiëren wat een actief is dat op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreft, wordt een bijzonder gewrongen redenering gevolgd. Als voor dat actief een lening zou aangegaan zijn en de interesten daarvan fiscaal niet aftrekbaar zouden zijn omdat die interestkost op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreft (art. 53, 10° W.I.B. 1992), dan heeft men te maken met een actief dat op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreft.

Voorbeeld

Om ons toch te wagen aan een voorbeeld. Neem een doorsnee KMO met een eigen vermogen van 50.000 EUR. Op het actief van de vennootschap staan 15.000 EUR financiële vaste activa aangehouden in een dochtervennootschap. Tot slot beschikt ze over een postzegelverzameling met een boekwaarde van 5.000 EUR. Dan is de basis voor de belastingaftrek voor risicokapitaal 30.000 EUR. Op dat bedrag mag dan de OLO van pakweg 3,6 toegepast worden wat 1.080 EUR oplevert. Dat bezorgt die KMO een belastingbesparing van maximaal 367,09 EUR (1.080 x 0,03399).

Allemaal goed en wel. Maar juist omwille van deze maatregel wordt de investeringsreserve (art. 194quater W.I.B. 1992) en het belastingkrediet (art. 289bis, § 2 W.I.B. 1992) geschrapt. Die komen enkel toe aan fiscale KMO’s. De investeringsreserve kan de belastbare basis doen verminderen met 18.750 EUR. Het belastingkrediet kan tot 19.850 EUR te betalen belastingen besparen. Vooral de investeringsreserve zal voor een fiscale KMO veelal een mooie belastingvrijstelling betekenen. Een fiscale KMO met een belastbaar gereserveerd resultaat van 37.500 EUR zal 18.750 EUR als extra aftrek krijgen. Wat een belastingbesparing oplevert van snel 4.650 EUR. Dat staat dus in schril contrast met de nu geplande belastingaftrek voor risicokapitaal. Die druppel verdampt meteen op de hete plaat.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 23 december 2004.