PRIJSVERMINDERINGEN VOOR PERSONEEL NIET ALTIJD BELASTBAAR

Werkgevers laten hun personeelsleden vaak toe de producten die het op de markt brengt, te kopen tegen een verminderde prijs. Soms vindt de fiscus dat dit een voordeel van alle aard is voor de werknemers. Maar de rechtbank te Antwerpen is het daar niet mee eens in een FORD dossier.

Als werkgevers voordelen van alle aard toekennen aan hun personeelsleden, zijn die voordelen belastbaar in hoofde van de werknemers. Die voordelen worden belast bij het betrokken personeelslid voor hun werkelijke waarde. Het voordeel moet dus worden vastgesteld in verhouding tot de waarde die het heeft bij de begunstigde. Bij het bepalen van de hoogte van het voordeel moet de fiscus zich dus de vraag stellen welk bedrag de verkrijger in normale omstandigheden zou moeten betalen om het voordeel te krijgen. Deze regels gelden in principe ook als de werkgever tegen een verminderde prijs eigen producten aan het personeel geeft. Als een werkgever kosteloos of tegen een verminderde prijs koopwaren (duurzame of verbruiksgoederen) verstrekt aan zijn personeelsleden, is het belastbaar voordeel in principe gelijk aan de normale verkoopprijs ervan in de kleinhandel, in voorkomend geval verminderd met de door de werknemer betaalde prijs.

In de eigen commentaar voorziet de fiscus een uitzondering op deze regel (Com.I.B., 36/11). Het voordeel moet niet gelijk zijn aan de prijs die een normale consument moet betalen als het personeelslid gebruiksvoorwerpen krijgt die worden vervaardigd of verhandeld door de onderneming zelf. Maar dan moet het wel gaan om goederen voor dagelijks gebruik of om duurzame gebruiksvoorwerpen van een betrekkelijk geringe waarde zoals een radio, een TV of een wagen van een courant type die louter de persoonlijke behoeften van de werknemers dienen. Voor duurzame gebruiksvoorwerpen mag zich dat niet te dikwijls herhalen. Vervanging mag pas na hun normale gebruiksduur. Als de onderneming dus zelf het product maakt, mag het voordeel beperkt worden tot wat het de werkgever zelf kost en moet niet de winkelprijs genomen worden. Neem als voorbeeld een VW werknemer die een Golf kan kopen voor 15.000 EUR. De normale verkoopprijs van die auto is 20.000 EUR en de kostprijs voor de werkgever is 14.000 EUR. Vermits de werkgever voor de auto niet minder dan 14.000 EUR vraagt, wordt de werknemer niet belast op een voordeel van alle aard. Stel dat die de auto toch kan kopen voor 12.000 EUR, dan zal een voordeel volgen van 2.000 EUR. Het moet daarbij wel om een auto van een courant type gaan. Stel dat de werknemer een Porsche kan kopen voor 40.000 EUR met een normale verkoopprijs van 50.000 EUR, dan vindt de fiscus dat de werknemer toch moet belast worden op een voordeel van 10.000 EUR. Een Porsche is immers geen courante wagen. Zelfs als de Porsche de werkgever maar 40.000 EUR zou kosten.

Reclame

De werknemers van FORD kunnen ook van dergelijke voordeeltarieven genieten. Die gelden niet alleen voor de personeelsleden zelf, maar ook voor hun gepensioneerde personeelsleden, echtgenoten, hun gezins- en naaste familieleden, weduwen en weduwnaars. Wie dat wenst kan daartoe een attest aanvragen aan de werkgever zodat hij of zij terechtkan bij een reguliere FORD dealer. Die verkoopt de auto met korting en factureert de gegeven vermindering aan FORD. Voor FORD is dat niets anders dan een gewone kostenfactuur. Het automerk droeg er wel zorg voor dat geen enkele auto werd verkocht beneden kostprijs. Op basis van de eigen commentaar van de fiscus zouden deze verkopen niet mogen leiden tot fiscale problemen. De verkochte auto's waren van een courant type en werden weliswaar verkocht beneden de normale verkoopprijs maar niet beneden hun kostprijs. Maar de controleur zag die geboekte kortingen niet zitten en vond toch dat ze moesten belast worden. Hij ontzag de personeelsleden en voegde het bedrag van de toegestane kortingen toe aan de belastbare basis van FORD zelf. Aanvankelijk motiveerde de fiscus dat supplement door te zeggen dat het om sociale voordelen ging die FORD toekende aan haar personeelsleden. Eigen aan de door de fiscus bedoelde categorie sociale voordelen is dat de werknemer er niet op belast wordt, maar dat de werkgever er belasting moet op betalen. In het verdere verloop veranderde de fiscus van motivatie. Hij motiveerde de belasting uiteindelijk als een abnormaal of goedgunstig voordeel dat FORD aan zijn werknemers gaf. Wat tot een zelfde resultaat leidde. De gegeven kortingen werden toegevoegd aan de belastbare basis van FORD.

De rechtbank te Antwerpen is het daar niet mee eens (Rb. Antwerpen, 8 maart 2004, T.F.R., 2005/2). Voor de rechter motiveert FORD de kortingen als reclame. Via de verkoopmethode naar het personeel toe wordt maximale merkbekendheid bij de consumenten beoogd door massale aanwezigheid van FORD's op de openbare weg. Het automerk wil daardoor haar omzet maximaliseren. De rechter staat dan ook de fiscale aftrekbaarheid van de kortingen toe in hoofde van de werkgever. Waarmee de hele commentaar van de fiscus opzij wordt geschoven. Dit is geen alleenstaand vonnis. Ook FIAT werd eind de jaren tachtig al met deze problematiek geconfronteerd. Het Hof te Bergen volgde de importeur toen ook op basis van de commerciële en promotionele motieven die FIAT aankaartte (Bergen, 24 juni 1994, F.J.F., 95/5).

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 27 januari 2005.