DE MOEILIJKE BEREKENING VAN DE NOTIONELE INTEREST

De regering wil vennootschappen een extra aftrek geven door hen de OLO te gunnen op hun eigen vermogen. De berekening van de basis waarop deze extra aftrek moet berekend worden, belooft geen gemakkelijke klus te worden.

Het is al geruime tijd bekend dat de regering het principe van een notionele interest wil invoeren. Zeker nu Europa wil dat België stopt met zijn fiscaal gunststatuut voor coördinatiecentra. De notionele interest heet officieel "aftrek voor risicokapitaal". De maatregel komt er op neer dat een vennootschap elk belastbaar tijdperk een bedrag gelijk aan een percentage van het eigen vermogen extra in mindering zal mogen brengen van haar belastbare basis. Dat percentage zal gelijk zijn aan de rentevoet van lineaire obligaties op 10 jaar (nu net iets meer dan 3,7 procent). De redenering is dat een vennootschap moet beloond worden voor het financieren van haar activiteit met eigen middelen. Die eigen middelen kunnen kapitaal zijn dat de ondernemer zelf stort of inbrengt in de vennootschap. Maar de grootste component van het eigen vermogen is ongetwijfeld de niet uitgekeerde winst. Als een vennootschap winst maakt en die niet uitdeelt aan haar aandeelhouders, bestuurders of andere rechthebbenden, boekt zij die winst zo goed als altijd als beschikbare reserve. Op dat eigen vermogen zal een vennootschap vanaf aanslagjaar 2007 nu een fictieve interest mogen rekenen. Kleine vennootschappen (zoals gedefinieerd in het Wetboek Vennootschappen) zullen daar bovenop 0,50 procent extra krijgen. Wat maakt dat zij een fictieve interest in mindering zullen kunnen brengen van 4,20 procent.

Maar de berekening van de basis waarop de notionele interest moet berekend worden, wordt een huzarenstuk. Om te beginnen moet niet de stand van het eigen vermogen van het belastbaar tijdperk zelf genomen worden, maar dat van het vorige belastbaar tijdperk. Neem een vennootschap met een boekjaar gelijk aan het kalenderjaar. Voor het boekjaar 2006 past deze vennootschap voor het eerst de notionele interest toe. Dan moet ze vertrekken van het eigen vermogen dat ze had op 31.12.2005. Stel dat het boekhoudrechtelijk eigen vermogen toen 1 mln. EUR was. Op het eerste gezicht zou deze vennootschap een bijkomende aftrek krijgen van 37.000 EUR. In het geval het om een kleine KMO vennootschap gaat, zal dat 42.000 EUR zijn. Maar die vlieger gaat niet zomaar op. Het eigen vermogen waar de notionele interest mag op losgelaten worden, moet op vijf punten gecorrigeerd worden.

Correcties

In eerste instantie moet de fiscale waarde van eigen aandelen die de vennootschap bezit en die in aanmerking komen voor de DBI-afrek (definitief belast inkomen), afgetrokken worden. Stel dat de vennootschap eind 2005 voor 50.000 EUR eigen aandelen bezat, dan moet die 50.000 EUR afgetrokken worden van het basisbedrag van 1 mln. EUR. Voor de financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan en de aandelen van beleggingsvennootschappen, die genieten van de DBI-aftrek, geld een zelfde regel. Stel dat de vennootschap dochtervennootschappen heeft met een fiscale waarde van 200.000 EUR, dan zal het basisbedrag door deze berekening verminderd worden tot 750.000 EUR.

De tweede aftrekpost richt zijn pijlen op de (vaste) inrichtingen die een vennootschap heeft in het buitenland waarvan de inkomsten hier in België vrijgesteld zijn krachtens overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting. In dat geval moet het basisbedrag verminderd worden met de netto investering in die vaste inrichtingen. Heeft zo'n vaste inrichting 200.000 activa en 120.000 EUR schulden, dan moet 80.000 EUR in mindering van het basisbedrag van de notionele interest zodat de berekeningsgrondslag daalt tot 670.000 EUR.

De derde correctie viseert in het buitenland gelegen onroerende goederen van de vennootschap die geen deel uitmaken van een vaste inrichting wanneer de inkomsten uit deze activa vrijgesteld zijn krachtens overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting. Neem een vennootschap met een optrekje in Toscane die binnen de vennootschap een boekwaarde van 250.000 EUR heeft en gefinancierd is met een lening van 175.000 EUR. De netto investering van 75.000 EUR moet dan evenzeer in mindering van het basisbedrag zodat het nog 595.000 EUR bedraagt.

De vierde groep correcties viseert sommige balansposten van de vennootschap waarvan de regering vindt dat ze geen recht kunnen geven op de notionele interestaftrek. Het gaat over materiële vaste activa of een gedeelte ervan in zover de erop betrekking hebbende kosten op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen, bestanddelen die als belegging worden gehouden en die door de aard ervan niet bestemd zijn om een belastbaar periodiek inkomen voort te brengen, gewone herwaarderingsmeerwaarden en kapitaalsubsidies. Vooral de eerste twee soorten zullen tot discussies leiden. Een bedrijfsleider koopt een flitsende Ferrari. Zijn de kosten van die bolide dan niet aftrekbaar omdat ze op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen? De fiscus toetst dat met een kwantitatieve (behoort dat tot de standing van dat bedrijf) en een kwalitatieve test (kan de vennootschap die kost redelijkerwijs dragen). Stel dat een bedrijfsleider kunst koopt voor een boekwaarde van 80.000 EUR, dan levert dat geen periodiek inkomen op en zal de boekwaarde ervan in min komen van het basisbedrag zodat het nog 515.000 EUR hoog is.

Maar de vijfde correctie is de moeilijkste. Als de waarde van één van de correctieposten gedurende het belastbaar tijdperk zelf is gewijzigd, dan moet het in aanmerking te nemen risicokapitaal naar gelang van het geval vermeerderd of verminderd worden met het bedrag van deze wijzigingen, berekend als gewogen gemiddelde waarbij de wijzigingen geacht worden te hebben plaatsgevonden de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin ze zich hebben voorgedaan. Neem aan dat midden 2006 het kunstwerk werd verkocht, dan mag de vermindering van 80.000 EUR gemilderd worden tot 40.000 EUR. De uiteindelijke basis voor de berekening van de notionele interest wordt dan 555.000 EUR.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 17 maart 2005.